Onderzoekers van TNO en de Universiteit van Amsterdam (UvA) concludeerden afgelopen week dat ze geen wetenschappelijk onderbouwde ondergrens voor stikstofemissies in Nederland kunnen vaststellen. Ze maakten een analyse van de mogelijkheden om de nu in de praktijk gebruikte extreem lage grenswaarde te vervangen door een hogere waarde om het vergunningsbeleid vlot te trekken. Die waarde blokkeert de afgifte van vergunningen voor bouwprojecten en heeft met name de beroepsgroep boeren in de hoek gedreven: vele duizenden kunnen hun bedrijf niet meer legaal exploiteren.

De onderzoekers deden hun werk in opdracht van BIJ12, het samenwerkingsverband van provincies om wettelijke en beleidsmatige taken gezamenlijk aan te pakken. De provincies geven in ons land vergunningen af in het kader van de Natuurbeschermingswet. De wet vereist een vergunning die alleen wordt afgegeven als de impact van de hoeveelheid stikstof die een bouwproject tijdens en na de bouw laat landen op een Natura2000-gebied is vastgesteld. Is die te hoog, dan geeft een provincie geen vergunning af.

Politieke wens: 1 mol
De huidige grenswaarde van 0,005 mol per hectare per jaar zoals provincies die hanteren bij de aanvraag van natuurvergunningen vinden de TNO-onderzoekers wetenschappelijk drijfzand. Dat zou ook gelden voor de hogere ondergrenzen die in omliggende landen worden gebruikt.

Het kabinet Schoof wil naar een ondergrens van 1 mol per hectare. De TNO- en UvA-onderzoekers wijzen die af omdat er geen enkele zekerheid zou zijn. Ook geven ze aan dat de wetenschappelijk betekenisloze grens van 0,005 mol/ha die provincies en rechters momenteel als handvat hanteren geen zekerheid geeft. TNO berekende in het verleden al eens dat de rekenkundige ondergrens voor stikstofdepositie tussen de 1 en 10 mol per hectare per jaar ligt. Dit betekent dat een met de modellen van het RIVM berekende depositie niet te onderscheiden is van nul als die tussen de 1 en de 10 mol per hectare ligt.

De kern van de problematiek ligt in de onnauwkeurigheden en onzekerheden die schuilt in de modellen die door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gebruikt worden om stikstofdepositie te berekenen. De onderzoekers stellen dat de modellen en de berekeningen het RIVM daarmee maakt, berusten op onvoldoende experimentele data. Daarom bieden ze geen betrouwbare grenswaarde die eenduidig aan individuele emissiebronnen kan worden toegeschreven. Die conclusie is inmiddels al vaker getrokken, ook door het RIVM zelf.

Meer onderzoek, geen garantie
Om meer zekerheid te bereiken, stelt TNO voor om gerichte veldexperimenten uit te voeren. Zulke experimenten moeten helpen om meer en geschiktere meetgegevens te verzamelen om de onzekerheid te verkleinen. Dat zou hopelijk moeten leiden tot het vaststellen van een praktisch bruikbare ondergrens. De onderzoekers geven geen zekerheid omdat het onduidelijk is hoe lang dergelijke onderzoeken gaan duren en of ze tot bruikbare resultaten leiden voor beleidsmakers.

Door de afhankelijkheid van nieuw onderzoek, lijkt het erop dat het stikstofdossier ook onder BBB-bewind al direct in de oude impasse is beland. Zolang er geen ondergrens voor deposities is, zit Nederland in een verlammende onzekerheid, terwijl wetten en jurisprudentie ondernemers in een knellende houdgreep houden
Daarnaast pleiten de onderzoekers ervoor het beleid te richten op het sturen van emissies in plaats van het berekenen van projectgebonden deposities ver van de bron van die emissies. Dit kan ondersteund worden door gevalideerde metingen op de grond, vanuit de lucht, en in de toekomst mogelijk ook vanuit de ruimte. Daar kan niemand het mee oneens zijn: het zijn evidente voorstellen.

Minister Femke Wiersma liet in een Kamerbrief direct weten dat ze de concrete aanbevelingen overneemt en benadrukt het belang van een wetenschappelijk gefundeerde ondergrens. Ze geeft beleidsmatig aan dat ze van een depositie- naar een emissiebeleid wil, maar dat zo'n beleidswijziging tijd kost. Opgemerkt moet worden dat in 1997 Klaas van Egmond en Jan-Willem Erisman, RIVM-prominenten van destijds, al pleitten voor een dergelijk beleid. Inmiddels zijn we 27 jaar verder; Erisman heeft het oud-minister Van der Wal 2 jaar geleden nog eens voorgesteld.

De voorstellen voor meer onderzoek zijn al jaren oud en komen bij gelegenheid steevast uit de kast. Omdat er geen onderzoeksbudget voor wordt vrijgemaakt, blijven ze op de plank liggen. Recent publiceerde de UvA bovendien een uitgebreid veldwerk onderzoek, dat door de complexiteit van de combinatie meet- en modelleerwerk niet goed uit de verf kwam; het leidde tot grote controverses over de betekenis van de uitkomsten. Het UvA-rapport werd privaat besteld door het Mesdagfonds met geld vanuit de agrarische sector. De TNO-collega's van de UvA-onderzoekers vlassen al jaren op onderzoek ter onderbouwing voor emissiebeleid.

PAS-melders blijven in onzekerheid
Wiersma zit op korte termijn onder meer met de zogeheten PAS-melders die juridisch gezien hun bedrijven zouden moeten stoppen. Het gaat om bedrijven die achteraf ten onrechte op aangeven van de overheid geen natuurbeschermingsvergunning voor hun bouwprojecten aanvroegen. De overheid besloot hen uit coulantie niet te vervolgen omdat ze hen zelf in een rechteloze situatie heeft gebracht. Medio 2025 moet de overheid echter gaan handhaven, oordeelde de Raad van State. Meer onderzoek zal niet op tijd uitkomst bieden, als onderzoek dat al kan.

De TNO-onderzoekers waarschuwen dat een soepelere ondergrens dan de huidige voor kleine en tijdelijke uitstoters kan leiden tot een zwaardere stikstofuitstoot. Daarom zouden beleidsmakers een eventuele versoepeling van hun beleid moeten compenseren met stikstofreducerende maatregelen. Voor het effect daarvan is echter al evenmin voldoende bewijs.

Door de afhankelijkheid van nieuw onderzoek, lijkt het erop dat het stikstofdossier ook onder BBB-bewind al direct in de oude impasse is beland. Zolang er geen ondergrens voor deposities is, zit Nederland in een verlammende onzekerheid, terwijl wetten en jurisprudentie ondernemers in een knellende houdgreep houden.

Kritiek Wouter de Heij op TNO-rapport over de stikstofondergrens: 'wetenschappelijk een aanfluiting'
We vroegen Wouter de Heij die recent een aantal artikelen op Foodlog heeft gepubliceerd over de houdbaarheid van het rekenkundige kader dat Nederland hanteert om te bepalen welke stikstofconcentraties rond boerenbedrijven schadelijk zijn voor de omliggende natuur. Het kader wordt voor de Nederlandse overheid beheerd door het RIVM. Op basis van het rekenkundige kader worden vergunningen verleend of ingetrokken. Zorgvuldigheid is dus geboden. Onderstaand het oordeel van De Heij.

Onnauwkeurigheid te groot
Een van de fundamentele problemen met het TNO-rapport is de onnauwkeurigheid van de stikstofmodellen die worden gebruikt om depositie te voorspellen. TNO suggereert dat de onzekerheid in deze modellen varieert tussen de 10 en 100 mol per hectare per jaar. Mijn recente analyses laten zien dat de foutmarge nog aanmerkelijk groter is en leveren een basis van vragen die gesteld moeten worden op.
Recente uitlatingen van het RIVM zelf suggereren zelfs een mogelijke onnauwkeurigheid van rond de 125%. Dit betekent dat de berekende waarden zelfs honderden molen kunnen afwijken van het berekende getal. Daarmee verliezen de modellen hun relatie met de praktijk. Onderzocht moeten worden hoe dat disconnect in de toekomst kan worden voorkomen. TNO bepaalt de facto een ondergrens door de bestaande ondergrens van 0,005 mol/ha te accepteren bij gebrek aan beter en pleit voor nieuw onderzoek zonder de opdrachtgever inzicht te geven in de aard van de ontstane wetenschappelijke impasse.

Duits onderzoek: wel empirisch
In Duitsland is wel wetenschappelijk praktijkonderzoek gedaan naar de schade van verschillende niveau's van stikstofuitstoot op natuur. Duitse onderzoekers stellen dat stikstofdepositie tot 0,3 kg per hectare per jaar te laag is om meetbare schade aan natuurgebieden te veroorzaken. Dat gewicht komt overeen met ongeveer 21 mol per hectare per jaar. Deze grenswaarde is gebaseerd op veldstudies die aantonen dat dergelijke lage depositie niet detecteerbaar is in het veld en geen schade veroorzaakt die te herleiden is tot dergelijke kleine bijdragen, zelfs niet als dat er een aantal zijn.

De praktische en wetenschappelijke waarde van het Duitse onderzoek ligt in de zorgvuldigheid waarmee deze via feitelijke metingen is vastgesteld. De methodologie omvatte zowel laboratoriumexperimenten als veldmetingen. Bovendien hield de methode rekening met verschillende omgevingsfactoren die invloed kunnen hebben op stikstofdepositie en de gevolgen daarvan voor ecosystemen. De TNO-methode deed niets anders dan alle cijfers er nog eens bij pakken en daar slordig een conclusie uit trekken. Slordig, omdat TNO geen rekening hield met het niveau van onzekerheid dat de beheerder van het model nota bene zelf signaleert. En slordig omdat er wel degelijk praktijkonderzoek bestaat. Nederlandse onderzoekers willen daar kennelijk niet naar bestaande wetenschap kijken en zelf onderzoek kunnen doen.

Tot slot: schijn van wetenschappelijkheid
Praktijkonderzoek suggereert dat een grenswaarde van 21 mol per hectare per jaar als realistisch kan gelden. In Nederland zouden vele boeren geholpen zijn met een ondergrens van 1 mol. Politiek zou mogen worden overwogen of die als veilig mag worden beschouwd gegeven de 21 mol die het Duitse onderzoek als veilige grens voorstelt.

Het rapport van TNO en UvA is wetenschappelijk een aanfluiting omdat het op basis van ondermaats rekenwerk oude conclusies nog eens benoemd, maar niet blootlegt wat de wetenschappelijke vragen zijn die de Nederlandse modellen de afgelopen jaren hebben opgeworpen. De minister zou haar keuze voor nieuw Nederlands onderzoek moeten herzien en zich eerst oriënteren op al bestaand onderzoek en onderzoeksmethoden die beter aansluiten bij de jongste internationale wetenschappelijke inzichten. Daarmee kan zij praktische stappen zetten op het gebied van vergunningverlening en de ontwikkeling van inzicht in de effecten van stikstof op natuur.
Dit artikel afdrukken