De boerenprotesten hebben de complexiteit van het Nederlandse agrarische bestel blootgelegd. Foodlog nodigt diverse ketenpartijen en stakeholders uit te antwoorden op vijf vragen. We proberen de uitdagingen en kansen binnen het Nederlandse voedselsysteem te ontdekken door hun ogen. Gerben Boom is akkerbouwer, bestuurder van de jonge boerenorganisatie NAJK en adviseert klanten van Schuttelaar & Partners over duurzame landbouw. Hij legt uit dat de huidige agrarische duurzaamheidsdoelstellingen de economische en sociale aspecten onderbelichten, waardoor boeren perspectief missen.
1. Welke terechte motieven hadden de boeren om te protesteren?
De boerenprotesten zijn begonnen tijdens de ontwikkeling en uitrol van de Europese Green Deal en bijbehorende Farm to Fork strategie. Deze visies hadden als doel om een aantal doelstellingen voor 2030, 2040 en 2050 te behalen en de voedselketen te verduurzamen waarbij de focus lag op de ecologische aspecten. Maar ze namen de economische en sociale aspecten onvoldoende mee.
Een goed plan is altijd gebalanceerd. Je moet nadenken over de doelstellingen die je neerzet, maar ook over de effecten daarvan op de bestaande situatie. Daar is het fout gegaan. Boeren zien veel wetgeving en ambitieuze doelstellingen op hun afkomen. Tegelijkertijd weten ze niet hoe ze daaraan moeten voldoen, wat het effect is op hun bedrijf, hoe ze daar zo op kunnen inspelen dat ze geld verdienen.
Balans in de voorgestelde wetgeving is cruciaal. Zowel de Natuur Herstelwet als de Wet Reductie Gewasbeschermingsmiddelen zijn beperkende wetsvoorstellen die niet direct zorgen voor perspectief voor boeren. Als die voorstellen in een pakket waren gebracht, samen met nieuwe veredelingstechnieken of wetgeving die groene middelen of laag-risico gewasbeschermingsmiddelen stimuleert, dan was er een balans tussen enerzijds nieuwe innovaties en ontwikkelingen voor boeren en anderzijds ambitieuze maatregelen en doelstellingen wat betreft duurzaamheid. Bij welke transitie dan ook is het van cruciaal belang dat mensen en sectoren meegenomen worden en betrokken raken bij de verandering. Daarmee wordt het als het ware een beweging die zichzelf vooruit beweegt in een bepaalde richting. In dit geval naar een landbouw met minder emissies en milieu impact.
Hetzelfde geldt voor het Framework for Sustainable Food Systems. Dit framework had moeten zorgen dat duurzaamheid door de hele keten betaald werd, zodat de kosten niet alleen op het bordje van de boeren terecht kwamen. Het wetvoorstel is helaas verkeerd geframed, waardoor er veel oppositie ontstond. Daarom is het nooit officieel naar buiten gebracht. De toon was gezet. Met de intrede van de Natuur Herstelwet was het sentiment rondom de Green Deal en de Farm to Fork strategie al negatief. Daarmee is het grote probleem dat al lang op de achtergrond speelde groter geworden en tot uiting gekomen. Zo werd de wet het negatieve boegbeeld van de totale Green Deal.
2. Hebben de Europese Commissie en de Europese Raad de boerenprotesten afdoende opgelost?
Absoluut niet. De maatregelen die nu getroffen zijn, zijn in een kort tijdsbestek genomen. Het laat zien dat de EU in korte tijd actie kan ondernemen en dat er naar de zorgen van boeren geluisterd wordt, maar het onderliggende probleem blijft onopgelost. Er zijn duurzaamheidsdoelstellingen in wetgeving vastgelegd zonder goed nadenken over de vraag hoe boeren deze transitie kunnen maken. Wat onbreekt, zijn eenduidige definities rondom duurzaamheid. Bovendien zijn er weinig concrete afspraken gemaakt over de implementatie van duurzaamheidsmaatregelen door de keten heen. Dat zorgt voor druk in de waardeketen. De tegemoetkoming van de Europese Commissie en de Europese Raad raken deze zaken ten dele aan, maar dat is bij lange na niet genoeg voor de boer. Voor mij voelt het als een cosmetische oplossing: het lijkt op het eerste gezicht goed, maar lost het onderliggende probleem niet op. Namelijk de (on)logica van het huidige beleid dat verduurzaming zou moeten sturen en belonen. Op dit moment zorgen knellende richtlijnen en afspraken er namelijk voor dat er geen natuurlijk incentive meer is voor boeren om het op ecologisch vlak ‘beter’ te doen dan de buurman. Dáár zou juist op ingezet moeten worden.
a) Wat betekent krimp voor de Nederlandse verwerkende sector?
Ongereguleerde krimp zorgt voor grote problemen in de verwerkende sector. Er is niet nagedacht over de gevolgen van bijvoorbeeld een lagere melkflow. Dit betekent dat er minder efficiënte stromen ontstaan en dat daarmee de hele keten onder druk komt. Wanneer politieke besluiten zorgen voor een gereguleerde vermindering van het aantal dieren, kan de keten daarop anticiperen. Dit geeft meer controle en vermindert de schade aan sectoren. Nederland heeft een hogere veedichtheid ten opzichte van andere Europese lidstaten. Dat zou voor waterkwaliteit niks hoeven te betekenen als je puur zou kijken naar beleid en de kaders die je stelt. Maar dat is precies waar rationaliteit en logica niet meer matchen met de politieke werkelijkheid. Denk aan de wetgeving rondom kunstmestvervangers en het wegvallen van de derogatie. Uiteindelijk delft op dit moment de logica het onderspit ten behoeve van de emotie in het politieke debat.
Als je kijkt naar de Kader Richtlijn Water (KRW), kijk dan niet naar het aantal dieren in een gebied, maar kijk welke (in)directe factoren een effect hebben op de waterkwaliteit. Het aantal dieren is eigenlijk een indirecte factor in deze logica. Nu wordt het aantal dieren één op één gerelateerd aan de grond- en waterkwaliteit in Europa. Eigenlijk zou er gekeken moeten worden naar de efficiëntie van mest- en nutriëntenopname door gewassen en bodem en de daarbij horende af- en uitspoeling naar het water. Dan ga je sturen op de directe factoren die de waterkwaliteit beïnvloeden en zorg je ervoor dat efficiëntie beloond wordt. Datzelfde geldt met het toestaan van Renure als kunstmestvervanger. Focus hierbij niet op de relatie tussen Renure en het aantal dieren, maar juist op het kader waarin Renure mag worden gebruikt en de effecten (positief of negatief) op het milieu. Daarmee maakt je het aantal dieren in een gebied niet leidend maar juist de efficiëntie van de innovatie. Daardoor wordt het beleid ook veel beter uitlegbaar richting de praktijk en zorgen we voor dat ondernemers ook weer echt kunnen ondernemen.
b) Wat betekent krimp voor zijn afnemers (detailhandel en buitenland)?
De export van zuivelproducten, met name verse producten, bevindt zich vaak in een straal van 500 km rondom Nederland, met Duitsland als belangrijke afnemer. Als je in Nederland minder gaat produceren, betekent dat minder beschikbaarheid van Nederlandse zuivelproducten in onze buurlanden. Als de vraag niet afneemt, dan zal de markt het oplossen door vanuit andere gebieden producten aan te voeren. Ook in Duitsland treden milieumaatregelen op het gebied van waterkwaliteit op de voorgrond. Misschien verschuift er een deel van onze productie naar die plekken, maar het kan ook zijn dat er productie van andere landen naar die gebieden toegaat. De KRW-problemen spelen op dit moment vooral in Nederland, Vlaanderen en West-Duitsland. Wij lopen als eerst tegen die gevolgen aan, maar ik verwacht dat dit ook in andere lidstaten tot uitdagingen gaat zorgen.”
Dit betekent overigens niet dat Europa de milieuproblematiek verplaatst naar andere landen buiten de EU. Je ziet namelijk ook dat er maatregelen aan de buitengrenzen van Europa getroffen worden met betrekking tot bescherming van onze Unie en de interne markt. Op CO2 hebben we de Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM) gekregen. De CBAM houdt in dat de Europese industrie maatregelen moet nemen om de CO2-uitstoot per product te verlagen. Maar als er een product geïmporteerd wordt, moet dat product aan dezelfde standaarden voldoen of de negatieve emissies afkopen. Mijn verwachting en hoop is dat dit ook voor milieu- en klimaatfactoren gaat gelden. Bijvoorbeeld op het gebied van gewasbeschermingsmiddelen en andere emissies. Dan krijg je een gelijker speelveld en bescherm je de agrarische ondernemers in de Europese Unie.
4. Wat kunnen overheden, ketenpartners en NGO’s op korte en op lange termijn doen om de druk die ontstaat tussen hoge consumentprijzen en lage boereninkomens op te lossen?
Ik denk allereerst dat eenduidige definities over duurzaamheid daarin een belangrijke rol spelen. Duurzaamheidsstandaarden moeten zorgen voor extra waarden in de waardeketen. Daar was het Framework van Sustainable Food Systems een belangrijke aanzet toe. Ten tweede denk ik dat de retail en verwerkende industrie duidelijke keuzes moeten maken met betrekking tot duurzaamheid en hun positie op de markt. Duurzaamheid kost geld, daar moeten we eerlijk over zijn. Die kosten moeten doorberekend worden. Als je je producten op hetzelfde niveau positioneert als de ‘niet-duurzame’ producten, dan kiest natuurlijk iedereen voor het duurzame product, maar dat zet wel de hele keten onder druk.
In Europa moet een gelijk speelveld gecreëerd worden voor standaarden zoals Beter Leven. Dierenwelzijnstandaarden die in Nederland een must zijn voor bijvoorbeeld eieren en vlees moeten gelden voor alle EU-landen. Denk aan pluimveeproducten die nu uit Oekraïne worden geïmporteerd. Binnen een liberaal systeem hoort uitwisseling met niet EU-landen, maar dan moet er wel product- en marktbescherming zijn wil je van agrarisch ondernemers in bijvoorbeeld Nederland verlangen dat ze concurrerend blijven op de markt.
5. Hoe ziet u de toekomst van uw sector in relatie tot die van de Nederlandse landbouw?
Ik denk dat we een nieuwe balans gaan zien tussen het gebruik van verschillende nutriëntenstromen, waarbij we in de toekomst minder kunstmest maar meer andere meststoffen gebruiken en daarmee de circulariteit verhogen. Anderzijds zie ik ook dat door klimaatverandering de algehele productie naar het noorden verschuift. Daardoor komt de Nederlandse delta nog meer in het middelpunt te staan van voedselproductie. We moeten duidelijke keuzes maken over de doelen die we willen halen op het gebied van duurzaamheid. Tegelijkertijd moeten we ons bewust zijn over de rol die we als Nederland willen en moeten vervullen in de productie van voedsel voor de rest van Europa. Als de productie in Spanje de komende jaren met 30–40% daalt door klimaatverandering, dan zet dat druk op de voedselproductie. Zonder duidelijke keuzes zal de huidige clash tussen landbouw en natuur alleen maar groter worden.
Dit artikel afdrukken
De boerenprotesten zijn begonnen tijdens de ontwikkeling en uitrol van de Europese Green Deal en bijbehorende Farm to Fork strategie. Deze visies hadden als doel om een aantal doelstellingen voor 2030, 2040 en 2050 te behalen en de voedselketen te verduurzamen waarbij de focus lag op de ecologische aspecten. Maar ze namen de economische en sociale aspecten onvoldoende mee.
Een goed plan is altijd gebalanceerd. Je moet nadenken over de doelstellingen die je neerzet, maar ook over de effecten daarvan op de bestaande situatie. Daar is het fout gegaan. Boeren zien veel wetgeving en ambitieuze doelstellingen op hun afkomen. Tegelijkertijd weten ze niet hoe ze daaraan moeten voldoen, wat het effect is op hun bedrijf, hoe ze daar zo op kunnen inspelen dat ze geld verdienen.
Je moet nadenken over welke doelstellingen je neerzet, maar ook over de effecten daarvan op de bestaande situatie. Daar is het fout gegaan. Boeren zien veel wetgeving en ambitieuze doelstellingen op zich afkomen
Balans in de voorgestelde wetgeving is cruciaal. Zowel de Natuur Herstelwet als de Wet Reductie Gewasbeschermingsmiddelen zijn beperkende wetsvoorstellen die niet direct zorgen voor perspectief voor boeren. Als die voorstellen in een pakket waren gebracht, samen met nieuwe veredelingstechnieken of wetgeving die groene middelen of laag-risico gewasbeschermingsmiddelen stimuleert, dan was er een balans tussen enerzijds nieuwe innovaties en ontwikkelingen voor boeren en anderzijds ambitieuze maatregelen en doelstellingen wat betreft duurzaamheid. Bij welke transitie dan ook is het van cruciaal belang dat mensen en sectoren meegenomen worden en betrokken raken bij de verandering. Daarmee wordt het als het ware een beweging die zichzelf vooruit beweegt in een bepaalde richting. In dit geval naar een landbouw met minder emissies en milieu impact.
Hetzelfde geldt voor het Framework for Sustainable Food Systems. Dit framework had moeten zorgen dat duurzaamheid door de hele keten betaald werd, zodat de kosten niet alleen op het bordje van de boeren terecht kwamen. Het wetvoorstel is helaas verkeerd geframed, waardoor er veel oppositie ontstond. Daarom is het nooit officieel naar buiten gebracht. De toon was gezet. Met de intrede van de Natuur Herstelwet was het sentiment rondom de Green Deal en de Farm to Fork strategie al negatief. Daarmee is het grote probleem dat al lang op de achtergrond speelde groter geworden en tot uiting gekomen. Zo werd de wet het negatieve boegbeeld van de totale Green Deal.
2. Hebben de Europese Commissie en de Europese Raad de boerenprotesten afdoende opgelost?
Absoluut niet. De maatregelen die nu getroffen zijn, zijn in een kort tijdsbestek genomen. Het laat zien dat de EU in korte tijd actie kan ondernemen en dat er naar de zorgen van boeren geluisterd wordt, maar het onderliggende probleem blijft onopgelost. Er zijn duurzaamheidsdoelstellingen in wetgeving vastgelegd zonder goed nadenken over de vraag hoe boeren deze transitie kunnen maken. Wat onbreekt, zijn eenduidige definities rondom duurzaamheid. Bovendien zijn er weinig concrete afspraken gemaakt over de implementatie van duurzaamheidsmaatregelen door de keten heen. Dat zorgt voor druk in de waardeketen. De tegemoetkoming van de Europese Commissie en de Europese Raad raken deze zaken ten dele aan, maar dat is bij lange na niet genoeg voor de boer. Voor mij voelt het als een cosmetische oplossing: het lijkt op het eerste gezicht goed, maar lost het onderliggende probleem niet op. Namelijk de (on)logica van het huidige beleid dat verduurzaming zou moeten sturen en belonen. Op dit moment zorgen knellende richtlijnen en afspraken er namelijk voor dat er geen natuurlijk incentive meer is voor boeren om het op ecologisch vlak ‘beter’ te doen dan de buurman. Dáár zou juist op ingezet moeten worden.
Ongereguleerde krimp zorgt voor grote problemen in de verwerkende sector3. In Nederland veroorzaken de invoering van Kader Richtlijn Water, de mestnormen en het natuur- en stikstofbeleid krimp van de agrarische productie.
a) Wat betekent krimp voor de Nederlandse verwerkende sector?
Ongereguleerde krimp zorgt voor grote problemen in de verwerkende sector. Er is niet nagedacht over de gevolgen van bijvoorbeeld een lagere melkflow. Dit betekent dat er minder efficiënte stromen ontstaan en dat daarmee de hele keten onder druk komt. Wanneer politieke besluiten zorgen voor een gereguleerde vermindering van het aantal dieren, kan de keten daarop anticiperen. Dit geeft meer controle en vermindert de schade aan sectoren. Nederland heeft een hogere veedichtheid ten opzichte van andere Europese lidstaten. Dat zou voor waterkwaliteit niks hoeven te betekenen als je puur zou kijken naar beleid en de kaders die je stelt. Maar dat is precies waar rationaliteit en logica niet meer matchen met de politieke werkelijkheid. Denk aan de wetgeving rondom kunstmestvervangers en het wegvallen van de derogatie. Uiteindelijk delft op dit moment de logica het onderspit ten behoeve van de emotie in het politieke debat.
Als je kijkt naar de Kader Richtlijn Water (KRW), kijk dan niet naar het aantal dieren in een gebied, maar kijk welke (in)directe factoren een effect hebben op de waterkwaliteit. Het aantal dieren is eigenlijk een indirecte factor in deze logica. Nu wordt het aantal dieren één op één gerelateerd aan de grond- en waterkwaliteit in Europa. Eigenlijk zou er gekeken moeten worden naar de efficiëntie van mest- en nutriëntenopname door gewassen en bodem en de daarbij horende af- en uitspoeling naar het water. Dan ga je sturen op de directe factoren die de waterkwaliteit beïnvloeden en zorg je ervoor dat efficiëntie beloond wordt. Datzelfde geldt met het toestaan van Renure als kunstmestvervanger. Focus hierbij niet op de relatie tussen Renure en het aantal dieren, maar juist op het kader waarin Renure mag worden gebruikt en de effecten (positief of negatief) op het milieu. Daarmee maakt je het aantal dieren in een gebied niet leidend maar juist de efficiëntie van de innovatie. Daardoor wordt het beleid ook veel beter uitlegbaar richting de praktijk en zorgen we voor dat ondernemers ook weer echt kunnen ondernemen.
b) Wat betekent krimp voor zijn afnemers (detailhandel en buitenland)?
De export van zuivelproducten, met name verse producten, bevindt zich vaak in een straal van 500 km rondom Nederland, met Duitsland als belangrijke afnemer. Als je in Nederland minder gaat produceren, betekent dat minder beschikbaarheid van Nederlandse zuivelproducten in onze buurlanden. Als de vraag niet afneemt, dan zal de markt het oplossen door vanuit andere gebieden producten aan te voeren. Ook in Duitsland treden milieumaatregelen op het gebied van waterkwaliteit op de voorgrond. Misschien verschuift er een deel van onze productie naar die plekken, maar het kan ook zijn dat er productie van andere landen naar die gebieden toegaat. De KRW-problemen spelen op dit moment vooral in Nederland, Vlaanderen en West-Duitsland. Wij lopen als eerst tegen die gevolgen aan, maar ik verwacht dat dit ook in andere lidstaten tot uitdagingen gaat zorgen.”
Dit betekent overigens niet dat Europa de milieuproblematiek verplaatst naar andere landen buiten de EU. Je ziet namelijk ook dat er maatregelen aan de buitengrenzen van Europa getroffen worden met betrekking tot bescherming van onze Unie en de interne markt. Op CO2 hebben we de Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM) gekregen. De CBAM houdt in dat de Europese industrie maatregelen moet nemen om de CO2-uitstoot per product te verlagen. Maar als er een product geïmporteerd wordt, moet dat product aan dezelfde standaarden voldoen of de negatieve emissies afkopen. Mijn verwachting en hoop is dat dit ook voor milieu- en klimaatfactoren gaat gelden. Bijvoorbeeld op het gebied van gewasbeschermingsmiddelen en andere emissies. Dan krijg je een gelijker speelveld en bescherm je de agrarische ondernemers in de Europese Unie.
4. Wat kunnen overheden, ketenpartners en NGO’s op korte en op lange termijn doen om de druk die ontstaat tussen hoge consumentprijzen en lage boereninkomens op te lossen?
Ik denk allereerst dat eenduidige definities over duurzaamheid daarin een belangrijke rol spelen. Duurzaamheidsstandaarden moeten zorgen voor extra waarden in de waardeketen. Daar was het Framework van Sustainable Food Systems een belangrijke aanzet toe. Ten tweede denk ik dat de retail en verwerkende industrie duidelijke keuzes moeten maken met betrekking tot duurzaamheid en hun positie op de markt. Duurzaamheid kost geld, daar moeten we eerlijk over zijn. Die kosten moeten doorberekend worden. Als je je producten op hetzelfde niveau positioneert als de ‘niet-duurzame’ producten, dan kiest natuurlijk iedereen voor het duurzame product, maar dat zet wel de hele keten onder druk.
In Europa moet een gelijk speelveld gecreëerd worden voor standaarden zoals Beter LevenHet Beter Leven-keurmerk is een voorbeeld: dit werkt goed, maar consumenten willen niet meer betalen voor producten met bijvoorbeeld twee sterren. Er is altijd een nichemarkt voor hogere standaarden, maar die verhoudt zich altijd tot de minimumstandaarden. Als de minimumstandaarden omhooggaan, dan zullen ook de premium standaarden omhoog gebracht worden om voldoende onderscheidend te blijven.
In Europa moet een gelijk speelveld gecreëerd worden voor standaarden zoals Beter Leven. Dierenwelzijnstandaarden die in Nederland een must zijn voor bijvoorbeeld eieren en vlees moeten gelden voor alle EU-landen. Denk aan pluimveeproducten die nu uit Oekraïne worden geïmporteerd. Binnen een liberaal systeem hoort uitwisseling met niet EU-landen, maar dan moet er wel product- en marktbescherming zijn wil je van agrarisch ondernemers in bijvoorbeeld Nederland verlangen dat ze concurrerend blijven op de markt.
De consument kiest altijd voor het goedkoopste product. Zonder regulering zetten we verduurzaming bij de koplopers op slotDe consument kiest immers altijd voor het goedkoopste product. Zonder regulering zetten we verduurzaming bij de koplopers op slot en kunnen we de duurzaamheidstransitie in de EU wel vergeten.
5. Hoe ziet u de toekomst van uw sector in relatie tot die van de Nederlandse landbouw?
Ik denk dat we een nieuwe balans gaan zien tussen het gebruik van verschillende nutriëntenstromen, waarbij we in de toekomst minder kunstmest maar meer andere meststoffen gebruiken en daarmee de circulariteit verhogen. Anderzijds zie ik ook dat door klimaatverandering de algehele productie naar het noorden verschuift. Daardoor komt de Nederlandse delta nog meer in het middelpunt te staan van voedselproductie. We moeten duidelijke keuzes maken over de doelen die we willen halen op het gebied van duurzaamheid. Tegelijkertijd moeten we ons bewust zijn over de rol die we als Nederland willen en moeten vervullen in de productie van voedsel voor de rest van Europa. Als de productie in Spanje de komende jaren met 30–40% daalt door klimaatverandering, dan zet dat druk op de voedselproductie. Zonder duidelijke keuzes zal de huidige clash tussen landbouw en natuur alleen maar groter worden.
Onze Vlaamse contentpartner Vilt startte deze serie in Vlaanderen met interviews door de hele keten heen; Foodlog zet de serie nu voort in Nederland. Via de tag Boerenboosheid & de keten kun je alle bijdragen vinden. Vraag 4. stelden we bewust zoals hij geformuleerd is. Boeren zijn op dit moment vrijwel nergens boos vanwege slechte prijzen, hoewel de Nederlandse melkveehouderij achterblijft. Het probleem van boeren in de dure productiegebieden waar de grond steeds schaarser wordt, zijn de hoge productiekosten waardoor het inkomen van boeren in de lage landen bij de Noordzee navenant meer te lijden heeft van duurzaam overheidsbeleid. Dure milieu-, natuur- en klimaatmaatregelen in combinatie met dure akkers en weidegronden in onze dichtbevolkte regio, dreigen Nederland en Vlaanderen voor de gemiddelde boer maar mogelijk ook voor de bovengemiddeld presterende boerenbedrijven onvoldoende rendabel te laten worden. Dat is het gevolg van de schaarbeweging tussen toenemende kosten en achterblijvende hogere opbrengsten. Onze boeren lijken in een nadelige positie ten opzichte van concurrenten op de interne Europese markt te komen, terwijl ze die er sinds WO II altijd uit wisten te concurreren door hun efficiency.
Nog 3
Je hebt 0 van de 3 kado-artikelen gelezen.
Op 4 juli krijg je nieuwe kado-artikelen.
Op 4 juli krijg je nieuwe kado-artikelen.
Als betalend lid lees je zoveel artikelen als je wilt, én je steunt Foodlog
Lees ook
Gerben dank voor dit heldere artikel.
Voor het eerste deel, waar je spreekt over de cruciale balans tussen natuurbeschermingswetten en innovaties en ontwikkeling voor boeren zou ik twee aanvullingen willen voorstellen, waar je het denk ik wel mee eens zult zijn.
Ten eerste dat de natuurdoelen reëel moeten zijn en niet afgestemd op het type voedselarme natuur dat hier in het verleden niet bestond, -dus eigenlijk niet ‘natuurlijk’ is. Als die natuur toch wel beschermd of hersteld moet worden, dat dat moet dan met speciale maatregelen met plaatselijke impact (zoals van tijd tot tijd plaggen).
Ten tweede dat het tempo van transitie grotendeels moet kunnen passen in een normale cyclus van afschrijving, investering en verjonging op boerenbedrijven. Dit om de kosten te beperken.
Over deel 3 en 4 heb ik een vraag: Ik begrijp dat je de kosten van ‘verduurzaming’ wilt terugverdienen door een gepaste, betere, prijs voor het goede product en dat dit gerealiseerd moet worden door adequate standaarden die voor heel Europa hetzelfde moeten zijn. Voor producten die voldoen aan bijzondere extra standaarden ook een extra niche-prijs. Ik ga met je mee voor standaarden die overal toegepast kunnen worden en die aan de basis liggen van voedselveiligheid, goede behandeling van dieren enzovoorts. Maar niet voor bijzondere verlangens van verstedelijkt Nederland zoals een gevarieerd en kleinschalig landschap, boerennatuur. In Oost Europa bestaat sinds de collectivisering op diverse streken grootschalige landbouw met percelen van 100 – 400 ha. Het lijkt me niet voorstelbaar dat er een normstelling komt dat deze percelen weer gefragmenteerd moeten worden.
Blijft het dan niet nodig dat landen die toch kleine en middelgrote gezinsbedrijven gemixt met landschap en natuur willen, een tweede bron van ‘terugverdienen’ in stand houden buiten de markt of de ketens? Zoals de bestaande GLB eco regelingen en het ANLb ?
De GLB basis subsidie zie ik dan als iets voor de hele EU, - een toeslag liefst niet zozeer per hectare als wel per bedrijf. De andere, extra, regelingen als iets wat bekostigd moet worden door landen of provincies, ieder naar eigen inzicht. Maar dan wel op basis van vaste, onwrikbare contracten, waar prestatie en vergoeding worden vastgesteld, zoals bij de contracten tussen de staat en wegenbouwers voor langjarig onderhoud. Kan dit perspectief bieden?
Een bijkomend aspect van financiering door overheden in plaats van via de markt is dat de voedselprijzen minder stijgen zodat de mensen met smalle beurs minder worden getroffen door de herwaardering van natuur en landschap