In deel 2 liet ik zien dat een Nederlander 0,06 ha akkerland tot haar of zijn beschikking heeft als voedselvoorziening. Dat is niet veel, maar dankzij mest en kunstmest levert die 7.900 kilo/ha graanequivalenten op. Bij een bevolking van 17,5 miljoen mensen betekent dat een magere 375 kilo graanequivalenten per persoon per jaar. Dat cijfer is al gecorrigeerd voor het benodigde zaaizaad en verliezen bij oogst, transport, in de supermarkt en bij de consument. Die verliezen bedragen naar schatting zo'n 20% van de productie1.

Te weinig land in Nederland
Door de hoge bevolkingsdichtheid kunnen we slechts met moeite de ondergrens van onze eiwitbehoefte dekken. Gelukkig hebben we ook nog 0,05 ha weide per persoon. En dankzij ons kunstmestgebruik komt het ook wat eiwitproductie betreft wel goed. Maar op eigen grond en met alleen kunstmest als extern productiemiddel, halen we niet de gemiddelde wereldwijde acceptabele voedselproductie van 650 kilo graanequivalenten per persoon. 'Land' is de beperkende factor in Nederland.

Nederland heeft een verborgen werkelijkheid. We gebruiken veel land elders in de wereld voor zowel voedsel als veevoer. We doen dat op zo’n manier dat de duurzaamheid meer dan bedreigd wordt. Niet voor niets staat onze landbouw volop in de belangstelling als gevolg van de stikstofproblematiek en de boerenprotesten, die samen leiden tot serieuze spanningen in onze samenleving.

Duur- en onduurzaam tegelijk: de beste boeren, maar importeur van veevoer
De stad lijkt neer te kijken op het platteland. Dat platteland loopt leeg en verliest daardoor in toenemende mate voorzieningen, zoals bijvoorbeeld het openbaar vervoer. Gelukkig wordt er weer gepraat. Over één punt lijken tenminste twee partijen - boer en politiek - het eens, de Nederlandse landbouw is de beste van de wereld en gebruikt de hulpbronnen land, arbeid en meststoffen heel efficiënt. Het wordt echter grotendeels aangewend voor de productie van dierlijk eiwit, groenten en sierteelt, veel van ons energierijke voedsel en eiwitrijk voer - granen en soja - voeren we in.

Gebrek aan kunstmest veroorzaakt elders ontbossing
Is de Nederlandse landbouwpraktijk in de context van een duurzame wereldvoedselvoorziening verstandig? Kunnen fosfaat- en stikstofkunstmest evenals ingevoerd sojaschroot inderdaad het best in de Nederlandse landbouw worden aangewend voor de productie van dierlijk eiwit?

De stikstofproblematiek is de beste indicatie dat wij veel te weinig land hebben om en al die kunstmest en via veevoer aangevoerd fosfaat, stikstof en andere mineralen effectief te gebruiken. Dat is niet duurzaam.

Daar komt bij dat onze overschotten elders leiden tot een negatieve bodem-nutriëntenbalans, dat geldt met name voor Zuid- en Noord-Amerika. Gebrek aan kunstmest veroorzaakt elders ontbossing. En hoewel de situatie gedurende de laatste drie decennia sterk verbeterd is, kennen wij nog steeds een serieus stikstof- en fosfaatoverschot.

Nederlandse zuivel versus die uit de Sahel
Waar kun je het beste plantaardige eiwitten produceren, op de rijke gronden met hun rijke aanvoer van voer (en dus mest) en kunstmest of in de arme Sahel? Die vraag stel ik vanwege de grote Nederlandse zuivelproductie en de vraag waar fosfaat als sleutelelement voor productie van plantaardig eiwit door vlinderbloemigen het best kan aangevoerd.

Om die vraag te beantwoorden vergelijk ik de Nederlandse melkproductie en die van de Afrikaanse kampioen veehouders, de Fulani of Peulh2. Hun semi-nomadische veehouderij produceert per hectare 3 tot 10 maal meer eiwit dan ranching onder vergelijkbare omstandigheden in de USA en Australië3. Per kilo plantaardig eiwit dat in Nederland door melkkoeien via voer wordt opgenomen wordt 7,5 liter melk geproduceerd, voor een koe van de Peulh is dat 8,3 liter. Dat zou je niet verwachten.

De Peulh-koe zet de beperkte beschikbare hoeveelheid eiwit in meer liters om dan de Nederlandse hoogproductieve koe
De verschillen lijken niet groot, en statistisch is er waarschijnlijk geen verschil. Maar een typische eigenschap van herkauwers als runderen (en geiten en schapen) is dat de voederopname sterk kwaliteit-afhankelijk is. Met stijging van de kwaliteit, het eiwitgehalte van het voer, neemt de voeropname exponentieel toe! Meer voer van hogere kwaliteit betekent snellere groei, eerder geslachtsrijp dieren, meer kalveren en meer melk. En ook minder sterfte van kalveren en volwassen dieren. Dat is, naast dat minstens even efficiënte eiwitgebruik voor melkproductie, een zwaarwegend verschil. Elke kilo eiwit extra zet zoden aan de dijk; veel dikkere zoden dan in Nederland. Een Hollandse koe geeft per jaar duizenden liters meer melk, maar heeft als het ware te maken met de wet van de afnemende meeropbrengsten: meer hoogkwalitatief voer vertaalt zich niet en evenredig meer eiwit. Dan moet je het dier ook niet zo willen voeren: het is onduurzaam.

Een Hollandse koe geeft per jaar duizenden liters meer melk, maar heeft als het ware te maken met de wet van de afnemende meeropbrengsten: meer hoogkwalitatief voer vertaalt zich niet in evenredig meer melk. De Nederlandse melkveehouderij zit qua productiviteit aan een duurzaamheids- en mogelijk ook aan een genetisch plafond.

Tijdens één lactatieperiode wordt door een Nederlandse koe gemiddeld 9.000 liter melk geproduceerd. Voor een Peulh koe is dat hoogstens 1.000 liter, maar het genetisch potentieel van die koe maakt ook 3.000 liter mogelijk. Daarbij is er veel ongebruikt ruwvoer, de natuurlijke weidevegetatie, door gebrek aan eiwit. Verhoog het eiwitgehalte van de vegetatie met 20% via stimulatie van de vlinderbloemige soorten door fosfaatbemesting, en de melk en vleesproductie stijgt met 200%!

Waar in Nederland minder dan de helft van de landbouwgrond geschikter is voor veehouderij dan voor akkerbouw, is in de Sahel drie keer zoveel land alleen maar geschikt voor veehouderij
Varkens en kippen zijn eiwitvreters
Voor varkens en pluimvee is de situatie anders. Zowel in Afrika als in Nederland is voor eiwitproductie met deze dieren voer van hogere kwaliteit, met veel meer eiwit nodig. Eigenlijk hebben deze dieren hetzelfde nodig als de mens, en net als bij de mens is de groei min of meer lineair met meer en beter voer. Voor pluimvee en varkens moet extra graan, moeten meer peulen en bonen worden geproduceerd, wanneer je meer vlees wilt eten of verkopen dan met keukenafval mogelijk is. Bijna de helft van het in de wereld geproduceerde graan wordt als veevoer gebruikt. Voor een duurzamer wereldvoedselvoorziening moet je wat eiwit betreft aan herkauwers denken, niet aan pluimvee en varkens. Runderen, schapen en geiten kunnen leven van, en dus vlees en melk produceren met voer dat noch voor menselijke consumptie noch voor pluimvee en varkens geschikt is. Denk aan graslanden op slechte gronden, ongeschikt voor akkerbouw, denk aan stro van granen. De Sahel is daarvoor veel geschikter dan Nederland. Waar in Nederland minder dan de helft van de landbouwgrond geschikter is voor veehouderij dan voor akkerbouw, is in de Sahel drie keer zoveel land alleen maar geschikt voor veehouderij.

Het gebruik van kunstmest is het effectiefst en het meest rendabel op de beste gronden
Lang was het de veehouderij in de Sahel die ook de West-Afrikaanse savanne en bos-zone van vlees voorzag. Niet het gebrek aan efficiency van die
veehouderij maakte daar een eind aan, maar de door Europa gefinancierde dumping van de Europese vleesvoorraden4. De effecten daarvan werken nog altijd door. Twee componenten uit de kringlooplandbouw van oud-landbouwminister Carola Schouten kunnen helpen om veehouderij elders kansen te geven: (1) een importstop op krachtvoer van ver weg en (2) biomassa uit 'afval' en restproducten - de retourstromen - worden hoofdbron van mineralen.

Het zal na bovenstaande duidelijk zijn dat ik Schoutens onder Rutte III en door Rutte IV voortgezette afbouw van kunstmestgebruik zie als het spannen van het paard achter de wagen. Dergelijk beleid haalt ook de kansen voor een concurrerende akkerbouw onderuit. Daar komt nog eens bij dat het gebruik van kunstmest het effectiefst en het meest rendabel is op de beste gronden, zoals ik in de voorgaande aflevering in deze serie aantoonde.

Menselijke uitwerpselen in de kringloop
Niet alleen mest maar ook de menselijke uitwerpselen moeten deel gaan uitmaken van de retourstromen. Dat mag veel geld kosten, al was het alleen maar omdat via de resultaten de beschikbaarheid van fosfaat voor de wereldvoedselvoorziening met honderd(en) jaren verlengd wordt. De kosten van het benodigde onderzoek en de investeringen zullen opwegen tegen de huidige financiële inspanningen om het stikstofprobleem op te lossen zonder ons voedselproductiesysteem ingrijpend te willen veranderen. Dat is een aanpak die de kool en de geit wil sparen. We kunnen het ons niet langer permitteren het stikstofprobleem alleen maar technisch via symptoombestrijding aan te pakken. We moeten de oorzaak aanpakken. ‘De sterk stijgende kosten van
steeds weer nieuwe technische oplossingen die boeren moeten accepteren voor de
Nederlandse eiwitproductie zijn een risico geworden, gezien de grote vaak onafhankelijke
fluctuaties in kosten en baten. Een neveneffect van deze oplossingsrichting is een sterke daling van de productie van varkens en pluimvee. Die dieren zijn directe concurrenten wat voeding betreft, dat is een meer dan goede reden om er minder van te eten als hun voedsel niet uit retourstromen bestaat.

Waar akkerbouwers met veehouders concurreren om grond trekken de eersten uiteindelijk altijd aan het langste eind. Met akkerbouw kun je tot tien maal meer mensen voeden dan via veehouderij
De Sahel: veel en arm land
In de Sahel is per persoon is 0,32 ha akkerland beschikbaar, terwijl de huidige productiviteit 1.300 kilo/ha graanequivalenten is. Per persoon is in beginsel dus jaarlijks gemiddeld 330 kilo beschikbaar, 80% van het geproduceerde. De Sahellanden staan qua voedselzekerheidsindex gemiddeld op de 92e plaats van de 113 landen met gegevens. Nederland staat op de 5e plaats5. Het kunstmestgebruik in de Sahel is nog nihil; de gewasproductie kan met kunstmest, afhankelijk van bodem en regio, drie tot vijf maal stijgen.

En dan is er die veehouderij van de Peulh en van anderen. De regio heeft drie maal meer weidegrond dan akkerland. Maar die kampioensveehouderij is kapot gegaan door een tekort aan akkerland voor de akkerbouwers. Zij ontgonnen gebieden die onmisbaar waren voor de veehouders in het droge seizoen. Waar akkerbouwers met veehouders concurreren om grond trekken de eersten uiteindelijk altijd aan het langste eind. Met akkerbouw kun je tot tien maal meer mensen voeden dan via veehouderij. Akkerbouwers overtroeven uiteindelijk de veehouders in aantallen tien maal wanneer alleen de natuurlijke productie potentie telt.

Wel kun je de productiviteit van herkauwers vergroten door de kwaliteit van hun voer te verhogen. Dat kan door een grotere productie van vlinderbloemigen door meer fosfaat toe te passen of via gebruik van stikstofkunstmest op weiden.

Vaak is in het laatste geval naast stikstof ook wat fosfaat en kalium nodig, ofwel NPK kunstmest. En voor die vlinderbloemigen en voor weiden is het nuttig om verbeterde gekweekte variëteiten te gebruiken in plaats van hun natuurlijke soortgenoten; het maakt fosfaat en NPK6 rendabeler.

Kunstmest
Mogelijk denk je 'maar waarom geen mest in plaats van kunstmest?' Op arme gronden groeit laag kwalitatief voer, of het nu gras of graanstro betreft. Om die reden produceert het vee weinig en de mest die de dieren maken bevat heel weinig voedingsstoffen. Uiteraard moet je toch ook die mest gebruiken, anders wordt de grond nog jaarlijks armer. Maar het is niet genoeg.

Een andere vraag zou kunnen zijn waarom stikstofkunstmest of NPK om de weiden te verbeteren? Waarom zou een boer zich niet kunnen beperken tot fosfaatgebruik op vlinderbloemigen die geschikt zijn als veevoer?

Vaak is het voor een boer financieel (veel) interessanter om N(PK) op gras te gebruiken dan fosfaat op vlinderbloemigen
Omdat fosfaat het eerste mineraal is dat op dreigt te raken. Fosfaat is relatief duur, maar zolang energie betaalbaar is, kan stikstofkunstmest uit lucht geproduceerd worden.

Vaak is het voor een boer financieel (veel) interessanter om N(PK) op gras te gebruiken dan fosfaat op vlinderbloemigen7. Te meer omdat er in het laatste geval nog een kostenpost bij komt. Niet alleen de mens en zijn vee zijn gek op eiwitrijke vlinderbloemigen als voedsel, ook voor veel andere dieren is het een belangrijke voedingsbron. Het gebruik van pesticiden is daarom meestal niet te vermijden.

Geen land voor vee als het rendabel menseneten kan produceren
Duurzame wereldvoedselvoorziening moet eigenlijk geen land voor vee willen gebruiken waarop ook rendabel plantaardig voedsel voor de mens kan worden geproduceerd. Plantaardig voedsel dat tot een geschikt menu leidt samen met het dierlijk eiwit van herkauwers gehouden op slechtere gronden en extra gevoed met akkerbouw bijproducten. Maar zonder kunstmest, waaronder fosfaat, en zonder aanvoer van nutriënten via vee met bodemuitputting elders8, heeft een akkerbouwer in de West Afrikaanse Sahel en savanne gemiddeld jaarlijks voor de productie van zijn gewassen per hectare slechts ongeveer 75 kilo stikstof beschikbaar. Die stikstof is afkomstig uit mest, uit kunstmest (ongeveer 5 kilo), uit de bodem door vertering van organische stof en uit de lucht i) door bliksem via regen en ii) door biologische vastlegging via vlinderbloemigen. Die laatste bron betreft jaarlijks ongeveer 5 – 10 kilo/ha9. Dankzij fosfaat gebruik kan dat wel 150 kilo/ha of meer worden. Dat is nog eens efficiënt fosfaat gebruik!

Naast kunstmeststikstof is fosfaat de motor voor landbouwontwikkeling, de productiviteit van akkerbouw en veehouderij stijgt, de reden om land te ontginnen daalt en daarmee de uitstoot van CO2, arbeid komt beschikbaar voor verdere sociaaleconomische ontwikkeling, het inkomen stijgt en de bevolkingsgroei daalt. Een veel interessanter proces dan via het dumpen van onze overschotten een deel van de honger in Afrika te stillen.

Het vegan-biologische systeem
In de rijke wereld wil een groeiend aantal mensen uit zorg voor milieu en klimaat minder dierlijk eiwit eten. Een beperkt aantal wijst dierlijk eiwit helemaal af; die fundamentele keuze gaat niet zelden gepaard met een voorkeur voor biologisch geproduceerd voedsel. Het is dan ook nuttig de haalbaarheid van een wereldvoedselvoorziening op basis van het dier- en kunstmestloze systeem goed te bekijken. Eén ding is zeker, waar het om akkerland gaat kunnen met een vegetarische voedselvoorziening meer mensen gevoed worden dan wanneer dat land (ook) voor veeteelt wordt gebruikt.

De combinatie veganistisch en biologisch is agronomisch een tegenspraak
De combinatie veganistisch en biologisch is agronomisch een tegenspraak. Biologische veehouderij vormt doorgaans de basis voor biologische akkerbouw. Een Wageningse studie heeft eens berekend hoeveel Nederlanders gevoed kunnen worden op basis van dergelijke biologische gemengde bedrijven10. Het antwoord was “theoretisch 13 miljoen”. Maar praktisch zou het onhaalbaar zijn om van Nederland een soort dambord te maken met afwisselend akkerbouw en veehouderij. Qua bodemgeschiktheid kon dat niet, “maar ook was het de Duitsers in de oorlog onder grote druk niet gelukt om veel minder vee te doen houden en veel meer akkergewassen te doen produceren.”

In Nederland kan bij gebruik van alle akkerland zonder toepassen van kunstmest hoogstens de helft van de huidige bevolking veganistisch worden gevoed. In de schattingen is rekening gehouden met de in deel 2 beargumenteerde noodzaak om 20 à 30% meer eiwit te eten voor wie geen dierlijk eiwit eet. Ook is meegenomen dat alle natuur op geschikte grond wordt ontgonnen. En als al die natuur zou worden ontgonnen, dan zou dat een reusachtige CO2-uitstoot met zich brengen, want de CO2 opgeslagen in bomen, struiken en kruidachtige vegetatie zou vroeg of laat de lucht ingaan. Hetzelfde kan worden gezegd over de in de bodemorganischestof opgeslagen CO2. Zonder jaarlijkse aanvoer van dood plantaardig materiaal zal een hoeveelheid CO2 vrijkomen die gelijk kan zijn aan die van de verdwenen vegetatie.

Veganisten die die intensieve vorm van veeteelt afwijzen, dragen zeer zeker bij aan een grotere voedselzekerheid. Maar wie ook de veehouderij op natuurlijke weidegronden afwijst, werkt mee aan een negatief effect op de voedselzekerheid
Op basis van de beschikbaarheid van akkerland en de natuurlijke productiepotentie berekende ik in het tweede deel al dat landbouw zonder kunstmest de wereldbevolking niet kan voeden. Een tegenwerping zou kunnen zijn dat het wereld weideareaal twee maal groter is dan akkerland. Dat klopt maar het weideareaal dat ongeschikt is voor akkerbouw zal geen plantaardige productie opleveren. Veelteelt is daar juist een goed idee.

Ook liet ik al zien dat dankzij kunstmestgebruik de productiviteit van akkerland wereldwijd al vier maal hoger is dan de natuurlijke productiepotentie. Bij goed gebruik van alle akkerland kan juist voldoende geproduceerd worden om de huidige wereldbevolking van een acceptabele voeding te voorzien. Maar de verdeling van de productie is extreem ongelijk en bovendien wordt bijna de helft van alle graan als veevoer gebruikt in het rijkere deel van de wereld; het gaat als krachtvoer naar herkauwers en is basisvoer voor pluimvee en varkens.

Veganisten die die intensieve vorm van veeteelt afwijzen, dragen zeer zeker bij aan een grotere voedselzekerheid. De plantaardige productie van eiwitten is gezien de behoefte aan land (veel) minder schadelijk dan de dierlijke eiwitproductie. Het areaal nodig voor de productie van 100 g eiwit via graan, bonen en peulen, noten, kippenvlees, varkensvlees, melkkoeien en vleeskoeien is respectievelijk 4, 5, 7, 7, 11, 22 en 164 m2. Met name dat laatste getal maakt het afwijzen van rundvlees begrijpelijk.

Maar wie ook de veehouderij op natuurlijke weidegronden afwijst, werkt mee aan een negatief effect op de voedselzekerheid. Zulke weiden worden immers geen akkers omdat het grasland daar ongeschikt voor is.

Het systeem van vleesvervangers en micro-organismen
Er komt een groeiende hoeveelheid producten op de markt voor flexitariërs, mensen die minder vlees gaan eten om klimaatverandering tegen te gaan en/of dierenleed te verminderen. Die producten zijn in te delen in twee hoofdgroepen, de vleesvervangers waarvoor eiwit uit plantaardige producten wordt geëxtraheerd, en gebruik van micro-organismen als alternatief voor veehouderij. Als micro-organismen worden bacteriën en gisten gebruikt, eencellige organismen, en meercellige schimmels. Ook het gebruik van stamcellen van runderen of ander vee voor het produceren van kweekvlees past in deze groep.

Dan heb je toch nog vee nodig, zou een veganist zeggen. Ja, dat is zo, je hebt voor de start nog wat dieren nodig. En voor (een deel van?) de productieketen waarschijnlijk ook. Het kweekvlees heeft 60 tot 70 ingrediënten nodig zoals die in het maagdarmkanaal van de koe gemaakt worden. Zolang kweekvlees niet van kunstgras kan worden gemaakt lijkt mij dat een serieus probleem.

Een deel van de eiwitproductie via micro-organismen gebruikt dierlijk of plantaardig afval als bron van energie, mineralen en aminozuren en is daarmee een alternatief voor de varkenshouderij
Een deel van de eiwitproductie via micro-organismen gebruikt dierlijk of plantaardig afval als bron van energie, mineralen, aminozuren, enz. Daarmee is het een alternatief voor de varkenshouderij. Bijna alle micro-organismen zijn net als dieren - direct of indirect - afhankelijk van planten voor hun energievoorziening, en de meesten ook voor hun eiwitvoorziening.

Uitzonderingen
Wat die afhankelijkheid van planten betreft, zijn er wat uitzonderingen. De meest bijzondere zijn de blauwwieren: eencelligen die en zelf fotosynthetiseren en zelf stikstof fixeren. Rhizobium noemde ik eerder als de bacterie die vlinderbloemigen met hun eiwit productie helpt. Maar er zijn daarnaast vrij levende bacteriën die dat doen als er maar een energiebron beschikbaar is, zoals wortelexsudaten van granen. Er zijn al soorten waarvan de fixatiecapaciteit voor stikstof flink vergroot is via selectieve voortplanting en/of DNA veranderingen, en die op de markt worden gebracht als alternatief voor stikstofkunstmest11. Maar dan gaat het toch weer om organismen die zelf planten nodig hebben en die ons via die planten aan eiwit helpen, ook graan en andere niet-vlinderbloemigen. Hun probleem is dat ze stoppen met het vastleggen van stikstof wanneer ze registreren dat er al heel wat geproduceerd is. De huidige maxima schijnen bij 30 tot 40 kilo stikstof per hectare te liggen.

Vleesvervangers vaak duurder dan het vlees dat ze vervangen
Terug naar de directe eiwitproductie voor menselijk voedsel. Net als in geval van veeteelt moeten planten eerst zorgen dat er energie beschikbaar komt, in organischestof door via fotosynthese vastgelegde zonne-energie. En dat (basis materiaal voor) eiwit beschikbaar is, evenals veel van de benodigde mineralen. Ik heb nog altijd geen studies kunnen vinden die laten zien dat het op deze manier geproduceerde eiwit goedkoper gemaakt kan worden dan dierlijk eiwit. Vaak zijn vleesvervangers nog duurder dan het vlees dat ze vervangen. Wel zijn er claims dat er sprake is van sterke reductie van broeikasgasemissies, water- en landgebruik. Maar of in de berekeningen de productie van de gebruikte plantaardige of dierlijke grondstoffen is meegenomen, heb ik niet kunnen ontdekken; ik vermoed dat het niet geval is. Vleesvervangers krijgen inmiddels her en der ook een negatieve klank: het zou sterk gemodificeerd voedsel zijn met veel toegevoegde elementen zoals oliën, zout, kunstmatige aroma's, suikers en structuurversterkers.

In het slotartikel dat komende zaterdag verschijnt, breng ik de feiten die ik je heb laten zien in deze drie artikelen samen in synthese en kom ik met een lijstje van elf punten waaraan een ecologisch verstandige eiwittransitie zich zou moeten houden.


1. Die 20% is een erg conservatieve schatting, maar er wordt de laatste jaren serieus gewerkt aan het verminderen van de verliezen.
2. Engelse en Franse benaming. Twee van mijn Malinese studenten promoveerden op de analyse van het productiesysteem van de Peulh. Ze liepen voor hun proefschrift 1500 km mee met herders en een kudde runderen en bestudeerden de voederbeschikbaarheid en kwaliteit door het jaar, en de reactie van het vee: beweidingsafstand per dag, keuze van voer en gevreten hoeveelheid, geboorte van kalveren en hun groei, melkproductie, enz.
3. Breman, H. & C.T. de Wit, 1983. Rangeland productivity and exploitation in the Sahel. Science 221, 1341-1347.
4. Ruben, R., J. Attema & H. Breman, 1994. Les subventions d’exportations européennes sur la viande bovine. Intern. Spectator 48(12), 599 - 600.
5. https://impact.economist.com/sustainability/project/food-security-index/
6. N = stikstof, P = fosfaat en K = kalium.
7. Breman, H. & H. van Reuler, 2003. Legumes, when and where an option? No panacea for poor tropical West African soils and expensive fertilizers. In: B. Vanlauwe, J. Diels, N. Sanginga & R. Merckx (Eds.). Integrated plant nutrient management in sub-Saharan Africa. AB International, 2003. pp. 285 – 298.
8. The Lessons of Drente's Essen
9. Een Nederlandse boer had gemiddeld in 2020 350 kilo/ha aan stikstof beschikbaar. Daarvan kwam 190 kilo uit mest, 130 kilo uit kunstmest en 30 kilo uit de lucht.
10. Landbouwkundige productie in Nederland bij natuurlijke stikstofvoorziening (R.S. Nauta, 1979). Mededelingen van de Landbouwhogeschool Wageningen 79-19.
12. https://www.pivotbio.com
Dit artikel afdrukken