De spreekwoordelijke Hollandse properheid en schoonmaakwoede komt niet voort uit de Calvinistische volksaard, maar vindt zijn oorsprong in de grootschalige zuivelproductie op het Hollandse platteland sinds de 14de eeuw. Dat blijkt uit onderzoek van prof. dr. Bas van Bavel en dr. Oscar Gelderblom, economisch-historici aan de Universiteit Utrecht.
Hollandse huisvrouwen staan al sinds de Gouden Eeuw bekend als bijzonder proper. In de 17e eeuw besteedden zij veel meer aandacht aan het schoonmaken van hun huizen dan vrouwen elders in Europa. Tientallen reisverslagen van buitenlandse bezoekers laten er geen twijfel over bestaan dat er vooral in de provincie Holland geboend werd dat het een lust was. Voor hun onderzoek deden Van Bavel en Gelderblom een literatuurstudie en analyseerden ze uitgegeven bronnen zoals tolrekeningen en belastingregisters uit de late middeleeuwen.

Niet de Calvinistische volksaard
De Engelse historicus Simon Schama, bekend van zijn boek Overvloed en Onbehagen, meent dat de spreekwoordelijke Hollandse properheid voortkwam uit de Calvinistische volksaard. De poetsdrift zou voor vrouwen een manier zijn om zondige gedachten te verdringen, en was tegelijkertijd een symbool van de zuiverheid van de nieuwe protestantse natie, ontdaan van haar vijanden. Het onderzoek van de Utrechtse historici weerlegt deze interpretatie: de eerste ooggetuigenverslagen van de Hollandse schoonmaakwoede dateren namelijk al van vóór de Opstand en de Reformatie. Deze gebeurtenissen kunnen dus niet de oorzaak van de properheid geweest zijn.

Hygiëne als economische noodzaak
De Utrechtse historici vonden een veel minder idealistische oorsprong van de schoonmaakdrift: de zuivelteelt, die vanaf de late 14e eeuw een hoge vlucht nam in Holland. De productie van kaas en vooral van boter stelde hoge eisen aan de hygiëne van stallen, keukens, werktuigen, werktafels, en daarmee in feite in het hele huishouden. Bovendien was de boterproductie in Holland vooral gericht op buitenlandse markten. De boter moest zonder koeling over lange afstanden worden vervoerd. Tienduizenden huishoudens - ongeveer de helft van het totale aantal huishoudens in Holland - waren in de 15e en vroege 16e eeuw betrokken bij de zuivelproductie voor binnenlandse en buitenlandse consumenten. Daardoor was de noodzaak tot properheid wijdverspreid en ontstond er een algemene cultuur van zindelijkheid die zich, mede door migratie en het inhuren van boerendochters als dienstmeid, tot in de steden uitstrekte.

Europees perspectief
Van Bavel en Gelderblom plaatsen de Hollandse properheid in hun onderzoek ook in een Europees perspectief. Ze laten zien dat het bestaan van tienduizenden kleine boerenbedrijven, gespecialiseerd in de commerciële productie van met name boter, uniek was in Europa. Met uitzondering van Zwitserland – het enige andere land met een soortgelijke reputatie van properheid - was er geen enkele regio in laatmiddeleeuws en vroegmodern Europa waar zindelijkheid een economische noodzaak was. Daarmee is de Hollandse properheid een aansprekend voorbeeld van diep gewortelde cultuurpatronen waarvan de oorsprong is terug te voeren op hele praktische, economische overwegingen.

Focusgebied Origins and Impacts of Institutions
De bevindingen van Van Bavel en Gelderblom zijn gepubliceerd in het historische toptijdschrift Past and Present (November 2009). Hun onderzoek valt onder het universitaire focusgebied Origins and Impacts of Institutions, één van de vijftien interdisciplinaire thema's waarin de Universiteit Utrecht haar toponderzoek heeft gebundeld. In dit focusgebied onderzoeken historici, juristen, bestuurskundigen, economen en sociologen waarom de regels van het maatschappelijke verkeer en de bijbehorende organisaties hun specifieke vorm hebben gekregen en hoe ze werken. Waarom werden, en worden, gewenste effecten zoals welvaart, veiligheid en rechtvaardigheid in sommige samenlevingen meer bereikt dan in andere? Kijk voor meer informatie op www.uu.nl/focusgebieden.

Bron: persbericht Universiteit Utrecht
Dit artikel afdrukken