Omdat een ecolabel de meerwaarde van duurzaamheid voor consumenten duidelijk moet maken, zijn bedrijven bereid om meer inzicht te geven in wat ze doen om de duurzaamheid van hun bedrijfsvoering te verbeteren. Maar omdat op dit moment bedrijven hun inspanningen op allerlei verschillende manieren rapporteren, zetten de huidige ecolabels weinig zoden aan de dijk. Ze zijn namelijk onderling onvergelijkbaar, terwijl vergelijkbaarheid nou juist de crux is om bedrijven in beweging te krijgen. Als consumenten zien welke bedrijven het beter, gemiddeld of slechter doen op een eenduidig vergelijkbaar aspect, dan gaan bedrijven harder werken om een betere score te halen en in ieder geval niet in de bezemwagen terecht te komen.

Dezelfde noemers
Wil dat werken, dan moeten bedrijven hun prestatie via dezelfde noemers scoren. Albert Heijn registreert bijvoorbeeld zijn CO2-uitstoot per kilogram product. Een ander bedrijf zou er voor kunnen kiezen om die uit te drukken in nutritionele dichtheid omdat een kilo spruitjes of sla een andere voedingskundige waarde heeft dan een kilo bruine bonen, boter, ei, wild gevangen vis, tofu of een kilo kippenvlees. In beide gevallen denkt de consument dat hij iets bijdraagt aan een betere wereld, maar 'wat' blijft onduidelijk én stimuleert door de onvergelijkbaarheid bedrijven niet om te concurreren op een duidelijke en relevante maat.

Op zowel Food Navigator als Boerenbusiness zegt FrieslandCampina ongelukkig te zijn met de situatie. Het bedrijf zegt dat het de meerkosten van verduurzaming niet kan vertalen in meerwaarde als consumenten niet kunnen zien dat het ene zuivelproduct beter is dan andere op de punten die er echt toe doen.

Met andere woorden: zolang bedrijven niet besluiten een eenduidige en relevante standaard te hanteren, is de wereld van duurzaamheid een feest aan mogelijkheden voor opportunisten die klanten verleiden met greenwashing en gebrek aan ambitie.

Hoe competitief één manier van scoren kan werken, laat de Nutri-Score zien. Bedrijven doen er alles aan om van een Nutri-Score D naar een C en van een C naar een B te gaan, in de hoop dat de consument voor hun product kiest in plaats van het product van de concurrent. Er is weliswaar kritiek op de verwarring tussen onvergelijkbare producten met dezelfde score, maar voor dezelfde producten blijkt het logo uitstekend te werken.

De vraag van bedrijven die, zoals FrieslandCampina, zeggen voorop te lopen met duurzaamheid maar hun 'goed zijn' niet duidelijk kunnen communiceren, is: wie zet de standaard?

Overheid of industriestandaard
De overheid zou een kandidaat kunnen zijn. Die heeft in de vorm van de Europese Commissie echter besloten die taak aan bedrijven over te laten. De Europese richtlijnen CSRD en CSDDD stellen een duidelijk en overtuigend materieel bewijs van duurzaam gedrag verplicht, maar laten de bewijsvoering zelf aan bedrijven over. Op hun beurt besteden bedrijven het inrichten van de administratie daarvan veelal uit aan accounting firma's die letterlijk tienduizenden ecologen hebben aangenomen om de klus te klaren en vele uren te kunnen schrijven. Helaas besteden ze die aan wat de facto neerkomt aan het ontwikkelen van wat een veelheid van onvergelijkbare noemers zal blijken.

Een juiste weergave van duurzaamheidsinspanningen, hun onderlinge vergelijkbaarheid en de rapportage daarover is prima te organiseren in de vorm van industriestandaards. Bouw daar een keurmerk op dat de inspanningen onderling vergelijkbaar maakt en die accountant is niet meer nodig
Daar gaat iets niet goed, zeiden we op Foodlog al vaker. Vanuit de industrie - zoals FrieslandCampina laat horen - en retail zwelt dat geluid ook aan, maar zijn - op de experimentele en nog lang niet voldragen Eco- en Planet Score na - nog geen serieuze initiatieven te horen die de eenduidige vergelijkbaarheid van de duurzaamheidsinspanningen van bedrijven op gang proberen te krijgen.

Urlings en Vergossen
Hoe het aan te pakken valt, schetste afgelopen week standaardenexpert Bert Urlings, directeur kwaliteit van Vion. Als een overheid een standaard maakt in de vorm van een wet waar alle bedrijven in een bepaalde sector aan moeten voldoen, dan komt de norm - de verplichte score - ergens in het midden van het peloton te liggen. Het gevolg daarvan is dat voorlopers op hun lauweren gaan rusten, omdat ze de norm al met twee vingers in hun neus hebben overschreden. De markt is voor hen geen uitdaging meer. Daar komt bij dat de overheid niet sterk is in handhaving, zodat bovendien fraude op de loer ligt.

Beter is het private standaards te ontwikkelen, zegt Urlings, naar het model van BRC en FSI, de standaards die retailers zelf hebben ontwikkeld en controleren om geen prooi meer te zijn van voedselveiligheids- en integriteitskwesties.

Om zo standaards te ontwikkelen, is wil nodig van de partijen in de markt om samen een standaard te maken met eenduidige noemers die gebaseerd zijn op de relevante criteria voor duurzaamheid. Die laatste ontbreken nog in de markt, is zo langzamerhand onder kenners te horen. Hoogste tijd dus om daar aan te gaan werken. Bedrijven kunnen dan zelf bepalen of ze in het midden of aan de kop willen scoren; in de bezemwagen zal niemand willen zitten.

Volgens Urlings kunnen CSRD en CSDDD zinvol en productief worden geconcretiseerd op basis van industriestandaards waarmee vergelijkende keurmerken worden gevoed. Op die manier ontstaat geen verwarrende en uiteindelijk contraproductieve proliferatie van noemers en daarop gebaseerde keurmerken en andere duurzaamheidslabels.

Oud-hoogleraar Ruud Vergossen (Nijenrode) schreef eerder deze week in het Financieele Dagblad dat het verkeerd is om accountants het monopolie te geven op het goedkeuren van de duurzaamheidsrapportages van bedrijven (zoals nu het geval is). Als ze de basis voor die rapportages ook nog eens mee helpen opstellen, krijgen ze veel macht en bergen werk op een gouden dienblad aangereikt. Een juiste weergave van duurzaamheidsinspanningen, hun onderlinge vergelijkbaarheid en de rapportage daarover is prima te organiseren in de vorm van industriestandaards zei Urlings al met zoveel woorden. Baseer daar een keurmerk op dat de inspanningen onderling vergelijkbaar maakt en de markt gaat zelf aan de slag met doorlopende verduurzaming. Die accountant en zijn duurzaamheidsrapportages zijn dan veel minder nodig voor resultaat in de praktijk.
Dit artikel afdrukken