Eigenlijk had hij in dienst van de koning moeten treden, net als zijn vader, maar Pierre de Ronsard (1524-1585) werd dichter. Doofheid lag daaraan ten grondslag. Hij ging studeren aan het Parijse Collège de Coqueret en later aan de universiteit, waar hij kennismaakte met de klassieke schrijvers. Die inspireerden hem bij veel van zijn gedichten, waarin de liefde vaak het hoofdthema is. Zo wil Ronsard ongestoord in drie dagen de complete Ilias van Homerus kunnen lezen, tenzij er een boodschap van zijn liefje komt, klinkt het in één van zijn sonnetten. Ook vaderlandsliefde en de dood komen regelmatig terug. Gelijkgezinden verzamelde hij om zich heen in een dichtersgroep genaamd le Pléiade, naar het sterrenbeeld. Hij publiceerde in 1578 de Sonnetten voor Hélène, en in 1562 twee patriottische werkjes waarin de godsdienstoorlogen worden betreurd. Mocht hij dan geen hoge positie als hoffunctionaris hebben gekregen, tot hofdichter heeft hij het wel geschopt.

Kruiden in de sla
Opmerkelijk is het gedicht dat hij de naam Ode aan Jamyn meegaf, maar dat eigenlijk een recept voor een gezonde salade is en een beschouwing over gezond leven.
(...) Chercher soigneux la boursette touffue,
La pasquerette à feuille menue,
La pimprenelle heureuse pour le sang
Et pour la ratte, et pour le mal de flanc :
Je cueillerai, compagnon de la mousse,
La responsette à la racine douce,
Et le bouton des nouveaux groseliers
Qui le printemps annoncent les premiers (...)

De Salade werd geschreven rond 1568-1569 toen Ronsard aan een soort malaria koorts leed. In die tijd dacht men dat vooral aristocraten, intellectuelen en dichters gevoelig waren voor bepaalde ziekten. Hun tere gestel vereiste een uitgekiend dieet. Deze filosofie leunde – net als de dichtkunst - zwaar op de klassieken, en wel op de gezondheidsleer van Plato en Aristoteles en Galenus. Om de koorts te bestrijden diende je vooral salades, rozijnen en amandelmelk te gebruiken, rustgevende wandelingen door de natuur te maken en in aangenaam gezelschap te verkeren. De salade, die Ronsard in zijn gedicht samenstelt, past prima in deze traditie. Wanneer hij op pad gaat is hij vergezeld van zijn secretaris en vriend Amadis Jamyn.

In het wild
Welke kruiden plukken de heren nu precies? Veldsla (valeriana locusta), pimpernel (sanguisorba), madeliefjes (bellis perennis), rapunzel (campanula rapunculus, waarvan de wortel als zoet en smakelijk bekend staat) en de knoppen van de aalbes (ribes rubrum), allemaal bekend uit de Middeleeuwse medicijnkast. Bloedzuiverend, vochtafdrijvend, opwekkend, en dus o zo gezond. Gezellig wandelen en een beetje dichten of Ovidius lezen scheen al even genezend te werken, naar men toen meende. Het gedicht eindigt met een verheerlijking van het eenvoudige landleven en een veroordeling van de stads- en hofcultuur.

Bermsla
Tegenwoordig is eten uit het wild weer helemaal in en bermsla kun je gemakkelijk uit onbespoten natuurgebieden of een beetje een onverzorgde tuin, of heemtuin bijeensprokkelen. Veel kennis en ervaring met de wilde planten dreigde verloren te gaan. Gelukkig is er het boekje Lekker Landschap van Michiel Bussink, en kun je wandelen met Frank Radder van de Eyser Halte, schreef topkok Carluccio een boek Carluccio goes wild, of kun je te rade gaan bij de Hollandia gids voor de eetbare planten in de natuur van Richard Mabey.
In oude kookboeken vind je sommige van de door Ronsard genoemde kruiden nog wel genoemd bij de 'toekruiden', zoals de pimpernel, maar zijn we de weg een beetje kwijt wat dat betreft. Veldsla kun je weliswaar in de winkel kopen, maar dan heb je de getemde variant. Al kun je die best als basis gebruiken. Ga op een mooie dag met een schaartje en mandje op pad, kies vooral de jonge blaadjes. Die zijn het lekkerst. Wat mij betreft kun je het lijstje van Ronsard uitbreiden, je hebt immers geen last van malaria, of zou die niet op deze wijze willen bestrijden. Klein hoefblad, witte waterkers, speenkruid, brandnetel, smeerwortel, witte dovenetel, duizendblad, zuring, sleutelbloem, beekpunge, adderwortel, hondsdraf, rapunzelklokjes, daslook, look zonder look, zevenblad, tripmadam, akkerklokje, steentijm, kattekruid, madeliefjes, de jonge blaadjes van de paardebloem, het is maar een selectie.
Maar let op, de meeste wilde kruiden hebben een vrij uitgesproken smaak. Van alles een beetje en mengen met ouderwetse boter- of kropsla, of zoals Ronsard het doet met veldsla, is geen slecht idee. Een beetje ciderazijn, een goede scheut olijfolie extra vergine en een beetje zout, dat is alles wat er verder nodig is om een gezond en historisch verantwoord bijgerechtje te maken. Of je er Ovidius bij wilt lezen, of de krant, of niets: naar eigen keuze.

Copyright: Lizet Kruyff. Dit artikel verscheen eerder in Archeologie Magazine.




Dit artikel afdrukken