Terwijl de meeste emissies terugliepen, groeide de productie van de landbouw met 20%. De uitstoot van broeikasgassen door de landbouw daalde tot 2003, en is sindsdien licht gestegen. Het stikstofoverschot halveerde tussen 1995 en 2008, en daalde daarna nauwelijks verder. De uitstoot van fijnstof door onder meer kassen en stallen daalde in 2003 omdat er minder kippen waren door vogelgriep. Daarna groeide deze uitstoot weer. De fijnstofuitstoot door landbouwwerktuigen daalde met drie kwart sinds 1995.

In 2020 bedroeg de toegevoegde waarde van de landbouw 1% van het bruto binnenlands product (bbp). In 1995 was dit nog 3%. De bijdrage van landbouw aan emissies is relatief groot. Dit geldt vooral voor de emissie van stikstof die in de vorm van ammoniak in de lucht terechtkomt. In 2020 was de landbouw verantwoordelijk voor ruim 80% van de totale ammoniakuitstoot door Nederlandse bedrijven en huishoudens. In 1995 was dit 91 procent. De landbouw stootte zowel in 1995 als in 2020 12 procent van de broeikasgassen uit. De bijdrage van de landbouw aan de uitstoot van fijnstof is 7%, maar was in 1995 nog lager (4%).

Verschillen per sector
De melkveehouderij stoot het grootste deel van de broeikasgassen uit (36% in 2020). Runderen stoten het broeikasgas methaan uit. Ook stoot de melkveesector de meeste ammoniak en stikstofoxiden uit. Vergeleken met het aandeel van de veeteelt in de toegevoegde waarde zijn die emissies relatief hoog.


Ook de (glas)tuinbouw stoot veel broeikasgassen uit. Dit gebeurt bij de opwekking van energie met aardgas. Een deel van de opgewekte elektriciteit wordt geleverd aan het openbare net. Het aandeel van de tuinbouw in de toegevoegde waarde van de landbouw is de helft van het totaal.
De meeste fijnstof wordt uitgestoten door landbouwwerktuigen (37%) en pluimveehouderijen (25%), door stofrijke stallen.

Weer, beleid, twijfel en optimisme
De grafieken tonen een zich stabiliserend trend met pieken en dalen. Waarom stopt de duidelijke daling en zijn er toch pieken en dalen te zien? Cor Pierik van het CBS antwoordt: "ik vermoed dat het gaat om weers- en beleidsinvloeden. Droog en warm weer is weinig groeizaam en veroorzaakt minder opname van meststoffen in gewassen. De afbouw van het aantal koeien, nadat het flink gestegen was na het verlaten van het melkquotum, leidde tot een verhoging van krachtvoer in het rantsoen om de melkproductie hoog te houden; ook dat is vermoedelijk goed geweest voor een piek in de dalende trend."

Op de vraag of nog verdere reductie door technologie mogelijk is, antwoordt Pierik met een duidelijk ja. "Er zit nog veel potentieel in precisiebemesting en dito ziekte- en plaagbestrijding. Met grote regelmaat hoor ik over nieuwe en mogelijke innovaties op die gebieden". Waarom laten die zich niet in de trends zien? Pierik: "Daar hoor ik twee verhalen over. Er zijn boeren en tuinders die niet meer investeren in het huidige onzekere klimaat voor agrarische ondernemers in Nederland. Mogelijk heeft dat ook zijn weerslag op de ontwikkelaars van nieuwe oplossingen. Tegelijk hoor ik net zo goed dat er boeren zijn die gewoon doorgaan, hun schaal vergroten, investeren in techniek en opstallen en produceren op de grond van wat ik 'latente stoppers' noem. Dat zijn boeren die met minister Van der Wals 'woest aantrekkelijke aanbod' in het vooruitzicht hun grond aanhouden maar de bewerking aan derden overlaten."
Dit artikel afdrukken