Volgens de Volkskrant moeten we twee processen onderscheiden. Ten eerste een evolutionair proces, waarbij dieren die het best zijn aangepast aan bijvoorbeeld de hitte (door grotere snavels, staarten en dergelijke) de meeste nakomelingen krijgen. Hierdoor verandert een diersoort genetisch. Daarnaast blijkt uit laboratoriumonderzoek dat dieren die in warmere omstandigheden opgroeien zich tijdens die groei ook aanpassen door langere staarten en snavels te ontwikkelen. Dit verschijnsel heet fenotypische plasticiteit: de waarneembare kenmerken van een organisme veranderen door omgevingsinvloeden (in dit geval warmte).
Beide processen zouden hier mogelijk een rol spelen, maar onduidelijk is de mate waarin ze dat doen. Ook andere factoren, zoals een veranderend voedselaanbod, spelen mee. Hoogleraar ecologie Jan van Gils (Rijksuniversiteit Groningen en NIOZ) ziet dit laatste gebeuren bij de kanoetstrandloper, een kustvogel die in Siberië broedt. In die streek verloopt de klimaatverandering ongeveer drie keer zo snel als elders ter wereld. Hij legt uit: "Daardoor komen insecten eerder uit de bodem, maar de vogels komen niet eerder uit het ei. De jongen krijgen daardoor minder voedsel en blijven kleiner." Trekken de vogels naar hun leefgebied in West-Afrika, dan kunnen vogels met een kortere snavel minder goed bij de bodemdieren die ze eten. Ze veranderen dus in een soort Pinokkio-kanoeten: kleiner met een grote snavel.
Van Gils ziet de verandering bij de vogels als een teken dat ze onder druk staan."Je ziet dat individuen die beter in de nieuwe omstandigheden passen zijn overgebleven, de rest overleefde het niet. Aanpassing is vaak het gevolg van het wegvallen van een deel van de populatie. Ik zie dit bovenal als een waarschuwing."
Een ander voorbeeld is de Australische papegaai. Die groeide ongeveer 4 tot 10% in omvang tussen 1871 en nu, evenredig aan de temperatuurstijging in de zomer in hun leefgebieden.
Op 3 augustus krijg je nieuwe kado-artikelen.
Als betalend lid lees je zoveel artikelen als je wilt, én je steunt Foodlog
Interessant!
Uit mijn studie herinner ik me de "regel van Allen": binnen een soort hebben populaties uit warmere gebieden relatief langere ledematen.
Daarnaast had je de "regel van Bergmann": binnen een soort zijn populaties in koudere gebieden groter.
Ook herinner ik me de "regel van Gloger": binnen een soort zijn populaties in vochtiger gebieden donkerder gekleurd.
Zou interessant zijn als elk van deze drie verschijnselen ook fenotypisch kunnen optreden.
De foto lijkt me overigens niet van de kanoet, die in de tekst wordt genoemd, maar van een paarse strandloper.
Even goed lezen:
....kanoetstrandloper, een kustvogel die in Siberië broedt. In die streek verloopt de klimaatverandering ongeveer drie keer zo snel als elders ter wereld.
Hij legt uit: "Daardoor komen insecten eerder uit de bodem, maar de vogels komen niet eerder uit het ei. De jongen krijgen daardoor minder voedsel en blijven kleiner."
Trekken de vogels naar hun leefgebied in West-Afrika, dan kunnen vogels met een kortere snavel minder goed bij de bodemdieren die ze eten. Ze veranderen dus in een soort Pinokkio-kanoeten: kleiner met een grote snavel.
Aangekomen in Afrika wordt de kleine snavel dus razendsnel weer groot. Geen evolutie maar revolutie! De Australische papegaai deed het kalm aan en is daarmee veel geloofwaardiger.
Maar hier blijft de kanoetsnavel kort:
‘Doordat hun ouders te laat komen voor de insectenpiek in hun broedgebied, vertrekken jonge kanoeten met een te klein lichaam en te korte snavels naar hun overwinteringsgebieden. Daar komen ze met hun korte snavels steeds slechter bij hun favoriete prooien: schelpdieren.
Moeilijke materie.
#2 Theo, in jouw artikel wordt die kleine met lange snavel ook beschreven. What's the problem?
Door warmte worden ze kleiner; door voedseldruk worden de snavels groter.