Graag start ik een discussie over de bijdrage van dierlijke mest aan bodemvruchtbaarheid aan de hand van twee citaten.

(Uit de recente brochure Nederland Veganland?:)
"Het is een hardnekkig misverstand dat dieren nodig zijn om mest te leveren om onze akkers te bemesten. Er zijn inmiddels boeren in Nederland die laten zien dat je prima plantaardig voedsel kunt verbouwen zonder dierlijke mest. ..."

(Uit het rapport “Het leerbedrijf Warmonderhof” uit 2020:)
“…bovendien is het veehouderij-deel essentieel voor het op peil houden van de bodemvruchtbaarheid van het hele bedrijf.”

Als het eerste citaat waar is, dan is het tweede citaat dus uiting van een hardnekkig misverstand. Met dit artikel wil ik de aanzet geven tot een discussie over de vraag of dierlijke mest daadwerkelijk een voorwaarde is voor bodemvruchtbaarheid in Nederland. Ik hoop dat het leidt tot een verkenning die misschien na grondige discussie al tot een conclusie leidt of waaruit zal blijken dat er nog een en ander uit te zoeken valt.

In het volgende betoog volg ik vijf denklijnen.
  • Dierlijke mest is geen producent maar drager van bodemvruchtbaarheid

  • Worden aan gras door de vertering in de koe specifieke kwaliteiten toegevoegd die niet gerealiseerd worden in zuiver plantaardige toevoegingen aan de grond en die essentieel zijn voor bodemvruchtbaarheid?

  • Dierlijke mest verlaagt potentiële bodemvruchtbaarheid door het onttrekken van energie en stikstof uit het systeem

  • Het kringlooplek dichten: reststromen en afvalstromen uit de maatschappij

  • Geen mest, hoe dan wel?

1. Mest als drager van bodemvruchtbaarheid
Een flink deel van de beeldvorming van mest als onmisbare schakel in bodemvruchtbaarheid komt denk ik voort uit de ervaring dat daar waar dierlijke mest wordt toegepast, de bodemvruchtbaarheid toeneemt. Die mest komt echter ergens vandaan: de koe ‘produceert’ die niet. Op een andere plek zijn dan organische stof en mineralen afgevoerd, om twee belangrijke componenten te noemen. In Nederland hebben we daar prachtige voorbeelden van die in elk aardrijkskundeboek beschreven staan: de verrijkte esgronden enerzijds, en de verarmde hoger gelegen zandgronden en lager gelegen hooilanden.
Een succesverhaal, totdat de zandgronden zo arm en kaal waren geworden dat ze begonnen te stuiven
De koeien waren geen producent van bodemvruchtbaarheid op de esgronden maar waren in die tijd het beste middel om de bodemvruchtbaarheid op de akker te verhogen, en dat ging ten koste van andere gronden. Je hield er ook nog worst en melk aan over. Een succesverhaal, totdat de zandgronden zo arm en kaal waren geworden dat ze begonnen te stuiven.

Het organische stofgehalte van de Nederlandse landbouwgrond is al 40 jaar behoorlijk stabiel of licht stijgend (Koopmans en van Opheusden, 2019). Een deel van die prestatie komt op conto van de grootschalige import van veevoer want rundermest en overige mest bestaan voor een deel uit import-organische stof (Schils, 2012).

De koe en het schaap als transportmiddel zijn vervangen door trekkers, vrachtwagens, treinen en schepen, de afstand is groter geworden (niet kilometers maar 1.000 – 10.000 km) en de hoeveelheden zijn groter geworden (niet tonnen maar miljoenen tonnen), maar het proces is identiek. Het gaat om transport van bodemvruchtbaarheid, niet om het creëren van bodemvruchtbaarheid. Als we hiermee zouden stoppen zal bij overigens ongewijzigd beleid het organische stof gehalte van de Nederlandse landbouwgronden gaan dalen. Met een halve dag zoek- en rekenwerk en wat aannames kunnen we dat zo uitrekenen. Is die daling erg? Landbouwkundig is het interessant daar goed naar te kijken. Naar mijn inschatting hoeft dat landbouwkundig geen groot bezwaar te zijn. Zware mechanisatie en problemen met ontwatering zijn in de actualiteit belangrijkere bedreigingen van de bodemkwaliteit en de rol van organische stof in bodemkwaliteit wordt nogal eens overschat (Ros, 2020). Is die daling vanuit het klimaatoogpunt bezwaarlijk? Nee, totaal niet. De Nederlandse koolstofboekhouder krijgt hoofdpijn maar de wereldwijde boekhouder leunt ontspannen wat achterover.

De Nederlandse koolstofboekhouder krijgt hoofdpijn maar de wereldwijde boekhouder leunt ontspannen wat achterover
Het creëren van bodemvruchtbaarheid onder menselijke invloed heeft twee componenten: plantengroei en stikstofbinding met vlinderbloemigen. Daar waar die planten niet (goed) kunnen groeien doordat bepaalde mineralen ontbreken kunnen we dat ondersteunen of zelfs op gang brengen door mineralen aan te voeren: kunstmest, gesteentemeel, verzin het. Niet zo zeer door organische stof aan te voeren, want dat is verplaatsen van bodemvruchtbaarheid. Dat we in Nederland in de positie zitten dat we wegbermen en natuurterreinen kunnen gebruiken om organische stof en mineralen weg te halen en in de landbouw te benutten: mooi mazzel, vooral doen als we denken dat die bermen en die natuur daar beter van worden.

Kortom: we verwarren produceren met transporteren

2. Mest als drager van specifieke kwaliteiten
Hier heb ik weinig aan te dragen: ik weet het niet, maar ik betwijfel het. Ik ken geen onderzoeken die hier iets over zeggen. Levert het een wezenlijk ander bodemleven op vergeleken met zuiver plantaardige toevoegingen? Levert het een evenwichtiger aanbod van nutriënten aan de gewassen? Beïnvloedt het de worteldiepte en intensiteit van gewassen, anders dan plantaardige bemesting? Levert het een weerbaarder bodem op wat betreft bodemgebonden ziekten? In de begrippen van de biodynamische landbouw voegt het dier echt kwaliteiten toe (Klett, 2024). Dat kan een zeer inspirerend beeld zijn, maar dat valt nu even buiten de discussie.

Kortom: we hechten positieve waarde aan toepassing van dierlijke mest omdat we die ervaring met plantaardige bemesting gewoon niet hebben.

Detail: ik twijfel er niet aan dat gebruik van ruige mest op grasland heel erg aantrekkelijk is voor weidevogels. Ik vermoed echter dat een hoge grondwaterstand, nog later maaien en een in hoogte en dichtheid variabele gras/kruiden stand een minstens zo grote positieve werking hebben als gebruik van ruige mest. En hoe zou ruige compost werken in dit verband?

Grutto zonder kuikens, nabij Heino, mei 2023, Ben Koks


Energetisch gaat er flink wat verloren: dat is waar de koe zijn energie vandaan haalt. Het gras vóór consumptie door de koe bevat veel meer energie dan de mest na consumptie van het gras
3. Mest als verlager van bodemvruchtbaarheid
Nu we weten dat mest drager is van bodemvruchtbaarheid kunnen we ook kijken naar wat er verloren gaat als we deze drager inzetten in plaats van het organische materiaal direct voor bodemvruchtbaarheid te benutten. Dat is aanzienlijk. Energetisch gaat er flink wat verloren: dat is waar de koe zijn energie vandaan haalt. Het gras vóór consumptie door de koe bevat veel meer energie dan de mest na consumptie van het gras. Dat komt dus niet meer ten goede aan het bodemleven. Is dat erg, heeft dat landbouwkundige nadelen? De mest bevat ook minder mineralen, maar dat is op zich niet een nadeel maar een verplaatsing: dat zit in melk en vlees. Maar dan de stikstof: dit zit onevenredig veel minder in de mest dan in het gras. De oorspronkelijke hoeveelheid stikstof in het gras gaat maar voor een klein deel zitten in melk en vlees (Nitrogen Use Efficiency 15-35%, Oenema and Oenema, 2022), gaat voor een flink deel zitten in de mest, en, helaas, gaat voor een flink deel verloren als ammoniak naar de lucht. Dat verlies kan met techniek nog verkleind worden, maar stikstof blijft een lastig dingetje. Dat verlies is betreurenswaardig om twee redenen: ten eerste de milieulast, en ten tweede verlies van een schaars en duur goed. Wat dat laatste betreft: er zijn maar twee echt bronnen van stikstof voor de landbouw, namelijk vlinderbloemigen en kunstmest. De rest is allemaal kringloop. Met alleen vlinderbloemigen wordt stikstof behoorlijk schaars (zie de onderzoeksresultaten van het biologische proefveld Planty Organic, van der Burgt en anderen, 2021), en met toenemende kosten van energie wordt kunstmest duur. Alle reden dus om zuinig ermee om te gaan, en dan is 20-40% verlies door gras door de koe heen te halen (alleen de ammoniakemissie, niet de nitraatuitspoeling, die zit ‘later’ in het proces) toch wel substantieel. Blueband heeft een punt met hun reclame voor Roombeter en de slogan ‘skip the cow’ ook al zijn ze op de vingers getikt door de reclame code commissie. Niet vanwege dat ‘skip the cow’ maar vanwege een te klein visueel verschil tussen roombeter en roomboter. De rechter heeft goed geargumenteerd!

Er zijn denk ik wel wat onderzoeken op te sporen die op dit terrein wat licht kunnen werpen. In Duitsland is dit thema eerder opgepakt (Maß et al., 2017). Zie ook het onderzoek op het Duitse proefbedrijf Gladbacherhof sinds 1998 (Schulz et al., 2014). Momenteel vindt in Duitsland lange termijn onderzoek plaats naar vegan productiewijze in (Dauerfeldversuch Ober-Erlenbach; Daurfeldversuch der Universität Kassel).

In onderzoekstermen: er wordt onderzocht wat er gebeurt met het gras als je dat via verschillende wegen terugvoert naar de akker: rechtstreeks als maaimeststof met minimale verliezen van organische stof en stikstof, via een vergister als digestaat met afgeroomde energie-inhoud en weinig N-verlies, en via de koe en de mest met zowel energie- als stikstof verliezen. En voor de liefhebbers nog compostering als variant met veel energie- en vaak ook veel stikstofverlies. In al deze routes zijn de verliezen aan overige mineralen zeer gering (in theorie) behalve bij de koe-mest route: daar gaan mineralen in melk en vlees zitten: uit het systeem maar dan in de vorm van product en niet als ongecontroleerd verlies. Bij de vergister gaat de energie niet ‘verloren’ maar wordt als product verkocht. Bij compostering wordt energie verbruikt die dus niet meer beschikbaar is voor het bodemleven. Compostering en vee leiden tot extra N-verliezen, de andere methoden niet. Hoe verhoudt dit zich tot (duurzame) bodemvruchtbaarheid?

Kortom: via de koe gaat in potentie bodemvruchtbaarheid verloren.

4. De maatschappij: reststromen
Bodemvruchtbaarheid in brede zin en in duurzame zin (toekomst-inclusief) vraagt een heel andere actie dan je afvragen of mest een voorwaarde is voor bodemvruchtbaarheid.

Rioolwater hergebruiken

We ontkomen er niet aan als maatschappij de kringloop te sluiten door zo veel mogelijk onze reststromen uit industrie en huishoudens terug te laten keren naar de akker. Dat is een enorme opgave. In grote lijnen valt er wel wat over te zeggen in relatie tot bodemvruchtbaarheid als we het eenmaal voor elkaar zouden hebben. Die lijn is: stikstof en organische stof krijg je nooit in een volledig kringloop proces. Dat is niet erg: dat zijn nu net de stoffen die we zelf kunnen produceren.

'Rioolwaterzuivering Ede', Vallei en Veluwe

Stikstof kunnen we met vlinderbloemigen produceren en het verstoken van organische stof en stikstof door het in de koe te stoppen is misschien niet zo slim
En daarmee zijn we terug bij zowel punt 2 als punt 4 van dit betoog: organische stof is drager én producent van bodemvruchtbaarheid (pas op voor het baron van Münchhausen effect), stikstof kunnen we met vlinderbloemigen produceren en het verstoken van organische stof en stikstof door het in de koe te stoppen is misschien niet zo slim.

Kortom: maatschappelijke kringlopen sluiten is noodzakelijk maar lost het organische stof en stikstof vraagstuk niet op.

5. Hoe dan wel?
Als de weg via mest dan zoveel vraagtekens oproept, hoe gaan we het dan wel doen? Hebben we daar de techniek en de inzichten voor? Twee uitstapjes in de praktijk met dezelfde uitkomst.

Zeer veel biologische akkerbouw bedrijven hebben in de vruchtwisseling plaats ingeruimd voor grasklaver of luzerne. Daar verdienen ze rechtstreeks niet veel aan, maar het is een zo goed als noodzakelijk onderdeel van het totale bodemvruchtbaarheidsplan. Zie het werk van Pieter Vereijken met zijn concept van de Multifunctionele Vruchtwisseling dat doorklinkt in het latere landbouwonderzoek (Wijnands en Holwerda, 2003) en tot op de dag van vandaag basiskennis is bij het inrichten van een (biologische) akkerbouw vruchtwisseling.

In het ontwerp voor de Boerderij van de Toekomst, in Lelystad inmiddels in bedrijf (Visser en anderen, 2020), is grasklaver onderdeel van de gangbare akkerbouwvruchtwisseling.

Blijkbaar is grasklaver in de vruchtwisseling een ‘must’ voor biologische akkerbouw én duurzame gangbare akkerbouw. Maar wat doe je met dat product als we het niet meer al veevoer gebruiken?

Akkerbouwers hebben de mogelijkheid om de grasklaver af te staan en mest terug te krijgen in ruil- of koopverhoudingen. Dat is praktijk in de biologische akkerbouw en onderdeel van het concept van de Boerderij van de Toekomst. Maar er is nog een mogelijkheid: niet afvoeren en zelf rechtstreeks benutten. Dat noemen we Maaimeststoffen of Cut&Carry Fertilizers of Transferdüngung. Dat roept de vraag op: kunnen we de koe overslaan door gras(klaver) rechtstreeks als groene mest te benutten?


Praktisch bezien binnen onze landsgrenzen en op korte termijn: ja, zie het biologische proefveld Planty Organic bij Munnekezijl (Fr) en het biologische bedrijf Zonnegoed in Ens (Fl). In beide systemen zijn maaimeststoffen een belangrijke bedrijfsinterne pijler om met name stikstof te winnen en te verdelen over de gewassen. Het gaat echter niet uitsluitend om het inpassen van maaimeststoffen in het bouwplan.
Het besef dat afzien van dierlijke mest en verminderde inzet van kunstmest betekent dat de plantenvoeding volledig via bodemvoeding verloopt is essentieel en heeft vergaande consequenties
Het gaat om een volledige herziening van het akkerbouw systeem waarbij alle schakels op elkaar moeten worden afgestemd. Gewassenkeuze en -resten, mengteelten, slimme gewasvolgorde, inzet groenbemesters, zeer goede timing, eigen stikstofwinning met vlinderbloemigen, maximale bedekking van de grond in de winter, zorgvuldige grondbewerking, onbereden teeltbedden; alleen bij een goede afstemming kan de productie overeind blijven. Zoals de inzet van gewasbeschermingsmidddelen een laatste schakel is in een beslisboon die begint bij op ecologie gebaseerde bedrijfsinrichting, zo is bemesting - het toevoegen van mineralen – de laatste schakel in een bodenvruchtbaarheidsplan. Met name het besef dat afzien van dierlijke mest en verminderde inzet van kunstmest betekent dat de plantenvoeding volledig via bodemvoeding verloopt is essentieel en heeft vergaande consequenties. Maar het is allemaal al doordacht en ook al uitgevoerd. We snappen het en we kunnen het:
  • Er zijn 32 landbouwbedrijven in Europa (Biocyclic Vegan Organisation) die al langere tijd gecertificeerd zonder dierlijke mest werken en er zijn meer bedrijven die zo werken zonder de licentie overeenkomst aan te gaan.

  • In Nederland is de stikstof en organische stof dynamiek van het biologische Planty Organic proefveld zeer goed in beeld gebracht en laat overduidelijk zien dat het kan: een biologische akkerbouwpraktijk zonder dierlijke mest (Van der Burgt en anderen, 2021).

  • In de internationale wetenschappelijke literatuur valt ook het nodige te vinden, onder andere uit onderzoek in Duitsland en Denemarken.

  • Bedrijf Zonnegoed timmert aan de weg met de slogan NoShit farming en NoShit movement en werkt ook al 12 jaar met maaimeststoffen en alle andere flankerende maatregelen.
  • Binnen projecten als Groene Mest Groningen en Kringloop Haarlemmermeer en op individuele bedrijven doen telers de laatste jaren goede ervaringen op met de inzet van Maaimeststoffen.

  • De stikstofwerking van Maaimeststoffen valt even goed te berekenen als die uit dierlijke mest. Zie de Rekentool MMS, aan te vragen via burgt@spna.nl

12 jaar wetenschappelijk gedocumenteerde praktijk in het Planty Organic proefveld is wel wat kort als we het over duurzame bodemvruchtbaarheid hebben. Om nog 38 jaar te wachten op de onderzoeksresultaten van “Planty Organic 50 jaar” is een lange weg. Door goed over dit vraagstuk na te denken en onderzoeksresultaten en ervaringen bij elkaar te schrapen kunnen we misschien nu al conclusies trekken over de duurzame bodemvruchtbaarheid van Nederland met minder dierlijke mest.

Kortom: aan de slag - wat betekent dit?

Literatuur

- Biocyclic Vegan Organisation: https://www.biocyclic-vegan.org/partners/producers
- Burgt, G.J. van der, B. Timmermans en H. Havenga de Poel (2021). Evaluatie Planty Organic 2012-2020: Plantaardige bemesting: stikstof en organische stof. Louis Bolk Instituut, Bunnik, Publicatienummer 2021-010 LbP, 55 pp.
- Koopmans, C. en M. van Opheusden (2019). Organische stof in de Nederlandse bodem - Feiten en discussie in perspectief. Louis Bolk Instituut, Publicatienummer 2019-023 LbP, 32 pp.
- Maß, H., B. Blumenstein, C. Bruns und D. Möller (2017). Alternativen der Kleegrasnutzung in vieharmen und viehlosen Betrieben. In: Ökologischen Landbau weiterdenken: Verantwortung übernehmen, Vertrauen stärken. Beiträge zur 14. Wissenschaftstagung Ökologischer Landbau, Freising-Weihenstephan, Verlag Dr. Köster Berlin
- Klett, M. (2024). Van Agro-industrie naar Landbouwkunst. In druk. Vertaling van Klett (2021). Von der Agrartechnologie zur Landbaukunst. Verlag am Goetheanum, 488 pp.
- Lammers, J., B. Strootman, L. Embregts, L. Peters, J. Minn, J.W. Erisman, M. van der Sleen (2024). Nederland Veganland? Strootman Landschapsarchitecten en Centrum voor Milieuwetenschappen Leiden, 127 pp.
- Oenema, J. and O. Oenema (2022). Unraveling feed and nutrient use efficiencies in grassland-based dairy farms. Frontiers in Sustainable Food Systems, Volume 6, 16 pp.
- Oomen, G., J. de Wit en N. van Eekeren (2020). Het leerbedrijf Warmonderhof - Een baken in de transitie naar een kringlooplandbouw? Louis Bolk Instituut, Bunnik, Publicatienummer 2020-013 LbD, 48 pp.
- Ros, G. (2020). Acht mythes rondom organische stof. Opinieartikel Boer en Business, 6 september 2020. https://www.boerenbusiness.nl/opinies/boerenbusiness/opinie/10889070/acht-mythes-rondom-organische-stof
- Schils, R., W. Van Dijk, J. Van Middelkoop, J. Oenema, K. Verloop, J. Huijsmans, P. Ehlert, C. van der Salm, H. van Reuler, P. Vreeburg, A. Dekking, W. van Geel en J.R. van der Schoot (2012). Effect Meststoffenwet 2012 – Ex Post: - Bodemvruchtbaarheid en Gewasopbrengst. Alterra, Wageningen, Rapport nr. 2266.
- Schulz, F., C. Brock, H. Schmidt, K.-P. Franz, G. Leithold (2014). Development of soil organic matter stocks under different farm types and tillage systems in the Organic Arable Farming Experiment Gladbacherhof. Arch. Agron. Soil Sci., 60, 313-326.
- Visser, C. de, W. Sukkel, C. Kempenaar, T. van der Wal, P. de Wolf, A. Visser, B. Smit, H. Schoorlemmer, M. Schoutsen, K. Klompe, B. Veldhuisen, I. Selin-Noren, C. van Dijk, S. Hol, M. van der Voort en B. Janssens (2020). - Ontwerp Boerderij van de Toekomst. Wageningen UR, Rapport WPR-823, 45 pp.
- Wijnands, F. en J. Holwerda. Op weg naar goede biologische praktijk. Resultaten en ervaringen uit BIOM. WUR PPO-Lelystad, ISBN 90-807565-5-5, 166 pp.

Andere bronnen
- Dauerfeldversuch Ober-Erlenbach: https://llh.hessen.de/
- Daurfeldversuch der Universität Kassel
- Rekentool MMS. Aanvragen via burgt@spna.nl
- https://www.biocyclic-vegan.org/partners/producers
Dit artikel afdrukken