Nederland heeft door zijn ligging in de rivierdelta van Rijn, Maas en IJssel aan de Noordzee met zijn havens Rotterdam en Amsterdam een onwaarschijnlijk groot agrofoodcluster opgebouwd. In de loop van enkele honderden jaren wist ons land met eigen productie, invoer, verwerking en wederuitvoer een reputatie als agri- en foodgrootmacht in de wereld op te bouwen. Zo werden we na de VS de tweede exporteur naar de wereldmarkt.

Tussen de 70% (zuivel) en meer dan 95% (uien) van onze productie op eigen bodem gaat naar het buitenland. Grofweg driekwart daarvan gaat naar onze buurlanden binnen de Europese Unie.

Onderwijl bouwden we ook nog eens een groot innovatievermogen op. Technieken en zaden uit Nederland zijn werelberoemd om hun kwaliteit en vernuft en gaan echt de hele wereld over.

De markt wint omdat nationalisme verarmt. Knot vergist zich en mist de grote toegevoegde waarde van de Nederlandse land- en tuinbouw. Luister naar een boeiend gesprek!
Rond de overgang van de 20e naar de 21e eeuw dachten we dat Nederland ‘af’ was. In 2010 deed de politiek het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening de deur uit. Maar Nederland bleek niet af en wordt nog altijd voller. In 1950 woonden we met 10 miljoen mensen op onze 41,5 duizend vierkante kilometer. In 1970 waren we met 13 miljoen. In 2037 verwachten we met 19 miljoen mensen te zijn. We komen een miljoen woningen te kort. Dat kost niet zoveel ruimte. Maar het milieu en water vervuilen door al die mensen, de manier waarop ze leven en de activiteiten van de bedrijven waar ze werken. Daarom staat Ruimtelijke Ordening weer bovenaan de agenda. Daar gaat eigenlijk het Nederlandse boerendossier over: boeren gebruiken het grootste deel van Nederland voor hun bedrijfsvoering en hebben daarom relatief een grote impact op het milieu. Daarom vroeg de politiek om krimp.

Krimpende areaal al lang ingezet
Niet voor niets kromp het agrarisch areaal tussen 1980 en 2023 al van ruim 64% naar 52%. Maar dat lost nog niet genoeg op. Daarom zei bijvoorbeeld Klaas Knot, de baas van de Nederlandse bank, dat we goed moeten bedenken welke bedrijvigheid we in Nederland willen als we binnen ecologische grenzen willen blijven.

Knot adviseerde hoog renderende actviteiten, zoals ASML. De veehouderij, slachtsector en zelfs de tot voor kort onaantastbare tuinbouw bleken er wat hem betreft niet echt bij te horen. Laag renderende milieugebruiksruimte moet naar bedrijven die veel waarde toevoegen aan de Nederlandse economie. De sterke merken onder de levensmiddelenfabrikanten hebben prima marges. Maar zulke merkfabrikanten hebben we nauwelijks in Nederland en ze baseren zich niet op 'Nederlands' als sterke merkwaarde. In de rest van de voedselketen zijn de marges doorgaans dun.

Onder Rutte IV kreeg de veehouderij het moeilijk vanwege stikstof. De politieke wind van de afgelopen jaren voorzag forse krimp. Niet alleen voor de dierhouderij maar ook voor de akkerbouw (vanwege de kader richtlijn water) en zelfs de tuinbouw (vanwege een te lage toegevoegde waarde).

'Afrekenen' versus 'de markt wint'
We denken dat het nieuwe rechtse kabinet die trend keert. Maar hoe zit het dan met de wetgeving waar NGO’s overheid en boeren aan zullen houden? En hoe zal de rest van naar verwachting ook verrechtsend Europa reageren als ons kabinet denkt uitzonderingsposities te kunnen bedingen op het gebied van mest en water, zoals de nieuwe coalitie wil?

Een verrechtsend Europa houdt niet van een exporterend Nederland omdat die landen graag zelf voedselautonomie willen en hun eigen boer op 1 zetten, zo luidt de theorie die ik Sloot voorhield. Juist nu zal 'rechts' elders in de EU afrekenen met de Nederlandse boer op basis van 'linkse' wet- en regelgeving.

Laurens Sloot denkt daar totaal anders over: de markt wint omdat nationalisme verarmt. Knot vergist zich en mist de grote toegevoegde waarde van de Nederlandse land- en tuinbouw. Luister naar een boeiend gesprek!

Deze Podcast is ook via Soundcloud te beluisteren.
Dit artikel afdrukken